Kunnen mens en dier in vrede leven?
„Ik had het gevoel dat ik mij op de drempel van het paradijs bevond; mens en dier in harmonie, elkaar vertrouwend.” Zo beschreef Joy Adamson een tafereel langs de rivier de Ura in Kenia, waar zij een verscheidenheid van vogels en andere dieren gadesloeg die daar waren komen drinken. Een fascinerend onderdeel van het tafereel was het dier dat vredig naast haar zat — een volwassen leeuwin!
Was er iets uitzonderlijks aan die bewuste leeuwin, Elsa, die miljoenen hebben leren kennen door het boek Born Free (In vrijheid geboren) van Joy Adamson? Nee, het was een gewone leeuwin. Het verschil was, dat ze had geleerd in vrede te leven met mensen.
Toen later de film Born Free werd gemaakt, werden er een aantal tamme leeuwinnen gebruikt om Elsa uit te beelden. Een ervan heette Mara. Ze was eerst wantrouwig en daarna erg bezitterig; ze wilde haar nieuwe menselijke vrienden geen moment uit het gezicht verliezen. Om haar te kalmeren, zette Joys echtgenoot, George Adamson, zijn tent tegen Mara’s omheinde terrein op. Uiteindelijk sloeg hij zijn tent zelfs binnen de omheining op! „De daaropvolgende drie maanden”, zo schreef hij in zijn boek Bwana Game, „sliep ze geregeld binnen [mijn tent], meestal uitgestrekt op de vloer naast mijn bed en soms erop. . . . Ze gaf me nooit reden tot bezorgdheid voor mijn persoonlijke veiligheid.”
„Een van onze lievelingsspelletjes”, schreef George Adamson, „was dat ik plat op de grond ging liggen, verborgen achter wat hoog opgeschoten gras. Mara besloop me dan heel steels, haar buik laag over de grond zoals het een leeuw betaamt, en dan volgde de laatste bliksemsnelle sprong en belandde ze boven op me. Altijd hield ze haar geduchte klauwen in bedwang en nooit deed ze me pijn.”
Een andere leeuwin die de rol van Elsa speelde, heette Girl. Toen de film voltooid was, werd Girl weer in het wild losgelaten, waar ze paarde en twee welpen ter wereld bracht. Twee van Adamsons vrienden vonden het leger. Adamson schreef: „Met een bijzonder opmerkelijk vertrouwen en buitengewoon welwillend stond Girl de twee mannen, die een enorm risico namen, toe de geboorteplek tot op ongeveer een meter te naderen . . . Girls gedrag was des te opmerkelijker omdat [een van de mannen] haar betrekkelijk vreemd was.” Wat Adamson betreft, Girl liet zelfs toe dat hij haar welpen aanraakte, terwijl andere leeuwen werden weggejaagd.
Het temmen van een gevaarlijke leeuw
Karaktereigenschappen variëren van leeuw tot leeuw. Terwijl Joy Adamson Elsa grootbracht, deed verder naar het zuiden in Noord-Rhodesië (nu Zambia) een jachtopziener, Norman Carr, hetzelfde met twee mannetjeswelpen. Een van de welpen, Big Boy, was erg vriendelijk. De andere, Little Boy, was geneigd knorrig te zijn. Over de laatste schreef Carr het volgende in zijn boek Return to the Wild:
„Als Little Boy in een van die stemmingen is, hurk ik terwijl hij tegen me grauwt naast hem neer, net buiten het bereik van zijn poten, want de kans is groot dat hij die met een gemene slag zal uitslaan, met uitgestrekte, vijf centimeter lange klauwen zo scherp als een scheermes. Geduldig probeer ik hem voor me te winnen door kalmerend tegen hem te praten terwijl ik centimeter voor centimeter dichterbij kom; en wanneer ik uiteindelijk contact maak, grauwt hij nog steeds, maar op een minder vastberaden manier. Als ik mijn arm om zijn ruige schouders leg en zijn borst streel, ontspant hij zichtbaar, alsof al zijn gespannen spieren leeggelopen zijn. . . . Hij legt zijn kop op mijn schoot en nodigt mij daarmee uit hem te aaien.”
In het voorwoord bij Carrs boek vertelt de graaf van Dalhousie, die gouverneur-generaal van het land was, een voorval waarvan hij getuige was toen de leeuwen ruim twee jaar waren en zonder toezicht op een vlakte bij Carrs kamp zwierven. Carr floot, en zo beschreef de graaf de reactie: „Ze kwamen op het fluitje van hun baas met grote sprongen op hem af en wreven hun machtige koppen tegen hem, terzelfder tijd hun blijde maar angstaanjagende begroeting uitbrullend. Hun genegenheid voor hem was zeker niet afgenomen.”
Leeuwen zijn van nature bang voor mensen en gaan hun normaal gesproken uit de weg. Deze instinctieve reactie bij leeuwen en andere dieren staat nauwkeurig in de bijbel beschreven (Genesis 9:2). Zonder die reactie zou de mens een zeer kwetsbare prooi zijn. Niettemin worden sommige dieren menseneters.
„Uitzonderingen op de regel”
Een deskundige op dit gebied, Roger Caras, legt uit: „Bij haast alle soorten van de grote katten schijnt een aantal abnormale individuen voor te komen die de mens als voedsel kiezen. Het zijn uitzonderingen op de regel . . . De mens kan over het algemeen aardig in vrede leven met [de grote katten].”
Veel dieren schijnen een mens niet te herkennen als hij in een wagen verborgen zit. Op die manier kunnen mensen van vlakbij foto’s van leeuwen maken. „Maar”, waarschuwt het boek Maberly’s Mammals of Southern Africa, „u vraagt om ernstige moeilijkheden als u uw portier opendoet of probeert dicht bij leeuwen uit te stappen, omdat ze de aanwezigheid van een mens herkennen, en het plotselinge van de verschijning maakt de schrik des te groter, waardoor ze heel gemakkelijk tot een aanval uit veronderstelde zelfverdediging gedreven kunnen worden. . . . Het is minder gevaarlijk zo maar een leeuw in de jungle tegen te komen dan plotseling vóór hem uit een auto te stappen!”
Hoe staat het met luipaarden?
Luipaarden die menseneters worden, zijn ook uitzonderingen op de regel. Jonathan Scott legt in zijn boek The Leopard’s Tale uit: „De luipaard die ongehinderd zijn gang kan gaan en in goede gezondheid verkeert, is een schuw, teruggetrokken dier dat een uitgesproken vrees voor de mens vertoont. Komt het tegenover een mens te staan, dan zal het meestal naar de dichtstbijzijnde schuilplaats vluchten.”
Scott bestudeerde in het Keniase wildreservaat Masai Mara maandenlang de bewegingen van een wijfjesluipaard die hij Chui had genoemd. Chui raakte geleidelijk gewend aan de aanwezigheid van Scotts motorvoertuig en bij één gelegenheid kwamen haar welpen, Dark en Light genoemd, vlakbij en onderzochten zijn auto. Scott gelooft dat achter het koele uiterlijk van de luipaard een potentieel hartelijke aard schuilgaat.
Anderen hebben de hartelijke kant van de aard van een luipaard ervaren. Zo bracht Joy Adamson een luipaardweesje groot dat zij Penny noemde. Nadat Penny in het wild vrijgelaten was, paarde ze en kreeg jongen. Als haar menselijke vrienden in de buurt waren, kwam Penny te voorschijn en moedigde hen aan naar haar pasgeboren welpen te komen kijken. Bij het leger, vlak naast de trotse moeder gezeten, beschreef Adamson het verrukkelijke tafereel: „Ze likte onze handen terwijl de welpen zich tussen haar voorpoten nestelden, het toppunt van geluk. Algemeen wordt geloofd dat luipaarden de gevaarlijkste zijn van alle Afrikaanse dieren en vooral luipaardwijfjes met jongen bijzonder gevaarlijk zijn.” Maar Adamson verklaarde dat haar ervaring met Penny het bewijs zou kunnen zijn dat „de meeste van de algemeen aanvaarde meningen een misvatting zijn”.
Met een ander „goedaardig” luipaardwijfje, Harriet geheten, deed Arjan Singh uit Noord-India nog opmerkelijker ervaringen op. Singh kreeg Harriet als welp; hij bracht haar groot en leerde haar hoe ze in de jungle die aan zijn boerderij grensde voor zichzelf moest zorgen. Als onderdeel van de opleiding moedigde Singh de luipaard soms aan hem aan te vallen. „Als ik ineengehurkt ging zitten en haar aanspoorde aan te vallen,” legt hij in zijn boek Prince of Cats uit, „kwam ze frontaal op me af . . ., maar als ze op me toesprong, zorgde ze er goed voor dat ze over het hoogste punt heen ging, waarbij ze even op mijn hoofd steunde en dan langs mijn rug naar beneden gleed, zonder ook maar een schrammetje op mijn blote schouders achter te laten.”
De manier waarop de luipaard met Singhs hond Eelie speelde, was eveneens opmerkelijk. Singh vertelt dat een „film laat zien hoe [de luipaard] zittend op haar hurken boksbewegingen maakt als de hond haar aanvalt — maar ze doet geen poging de aanvaller tegen de grond te slaan. Haar grote poten gaan zo zacht als een plumeau aan de ene kant van Eelies hals naar boven, over haar kop en langs de andere kant naar beneden.”
Deze vriendschappelijke verhouding tussen mens, hond en luipaard duurde voort nadat Harriet het huis had verlaten om in de naburige jungle verder te leven. „Als iemand zegt dat luipaarden niet te vertrouwen zijn,” besluit Singh, „hoef ik alleen maar te denken aan de vele keren dat Harriet midden in de nacht naar [mijn boerderij] kwam en me zachtjes wakker maakte om me te begroeten als ik in de open lucht lag te slapen.”
Uiteindelijk paarde Harriet en schonk het leven aan twee welpen. Toen haar leger door een overstroming werd bedreigd, nam de luipaard de welpen in haar bek en bracht ze één voor één in veiligheid in Singhs huis. Toen het water zakte, klom Harriet in Singhs boot en bewoog hem ertoe haar heen en weer te roeien over de rivier terwijl ze haar welpen één voor één naar een nieuw leger in de jungle bracht.
De Afrikaanse olifant
Er is wel eens gezegd dat de Afrikaanse olifant te wild is om getemd te worden. Veel mensen hebben echter het tegendeel bewezen. Een voorbeeld daarvan is de roerende band tussen drie Afrikaanse olifanten en een Amerikaan genaamd Randall Moore. De olifanten maakten deel uit van een groep kalveren die in het Zuidafrikaanse Kruger National Park waren gevangen en naar de Verenigde Staten waren vervoerd. Mettertijd werden ze opgeleid voor een circusnummer en ze deden het goed. Toen hun eigenaar stierf, kreeg Moore het trio en hij bracht ze naar Afrika terug.
De twee vrouwtjes, Owalla en Durga geheten, werden in 1982 naar het Pilanesbergreservaat in Bophuthatswana overgebracht. In die tijd telde het park een aantal verweesde olifantekalveren die in slechte conditie verkeerden en het toezicht van volwassen wijfjes nodig hadden. Zouden de in het circus opgeleide Owalla en Durga die taak op zich kunnen nemen?
Een jaar later ontving Moore berichten dat zijn olifanten alle veertien wezen hadden geadopteerd en dat er meer wezen naar het park overgebracht zouden worden. Na een afwezigheid van vier jaar ging Moore terug om zelf poolshoogte te nemen. Hij had gerekend op een lange speurtocht in de Pilanesberg Mountains, maar ontwaarde tot zijn verrassing al spoedig na zijn aankomst Owalla en Durga te midden van een grote kudde. „Mijn eerste, amateuristische impuls was”, zo schreef hij in Back to Africa, „naar ze toe te rennen, ze te omarmen en ze met lof te overladen. Ik onderdrukte die neiging en koos voor een verstandelijker benadering.”
Eerst moesten Owalla en Durga zeker zijn van de aanwezigheid van hun oude vriend. Ze inspecteerden zijn uitgestoken hand met hun slurf. „Owalla”, schrijft Moore, „verhief zich hoog boven me alsof ze op het volgende commando wachtte. De rest van de kudde stond als bevroren in groepjes om ons heen. Ik deed wat ze verwachtte. ’Owalla . . . Slurf OP en POOT!’ Owalla hief onmiddellijk haar voorpoot hoog de lucht in en krulde haar slurf naar boven in de klassieke groethouding uit die verre circusdagen. Wie heeft ook al weer het eerst gezegd dat een olifant nooit iets vergeet?”
Drie jaar later, in oktober 1989, werd Owalla’s geheugen opnieuw op de proef gesteld. Deze keer besloot Moore iets te proberen wat hij nog niet gedaan had sinds hij de olifanten zeven jaar daarvoor naar het park had overgebracht. Owalla gehoorzaamde zijn bevel om te gaan liggen en liet toe dat hij op haar rug klom. Televisiekijkers in Zuid-Afrika waren opgetogen hem op haar te zien rijden tussen meer dan dertig wilde olifanten. „Ik deed dat”, zo verklaarde Moore in een interview met Ontwaakt!, „niet als publiciteitsstunt maar omdat ik nieuwsgierig was te weten hoe groot de aanhankelijkheid en intelligentie van een olifant kunnen zijn.” De wezen van Pilanesberg gedijden onder de verstandige zorg van Owalla en Durga.
Het is waar dat vriendschappen tussen mensen en wilde dieren thans geen regel zijn; ze moeten met zorg worden opgebouwd. Het zou beslist roekeloos zijn als een doorsneemens zich in de jungle zou wagen en zou proberen leeuwen, luipaarden en olifanten te benaderen. Maar hoewel een dergelijke vriendschap tussen wilde dieren en mensen thans betrekkelijk zeldzaam is, kunnen wij ons afvragen wat de toekomst zal brengen. Zal ze dan regel zijn?
[Kader/Illustraties op blz. 8]
Leeuwen zijn te temmen!
„KOM, neem wat foto’s van me met mijn leeuwen”, zei Jack Seale, directeur van het Hartebeespoortdam Snake and Animal Park in Zuid-Afrika. Zenuwachtig volgde ik hem naar het omheinde terrein waar de leeuwen verbleven, hopend dat hij het goed zou vinden als ik de foto’s van buiten de beschermende omheining nam.
Het terrein was schoon, met flink wat schaduw van omringende bomen. Negen gezonde leeuwen herkenden al snel hun trainer toen hij met een assistent hun terrein betrad. De leeuwen gromden vriendelijk en liepen opgewonden heen en weer.
„Kom erin”, zei Jack. Ik deed of ik het niet hoorde. „Kom erin”, herhaalde hij luider. Het enige wat zij als verdediging tegen de leeuwen bij zich hadden, waren stokken! Mijn hart ging tekeer toen ik tegen mijn lafheid vocht en uiteindelijk naar binnen klom. Snel liet ik mijn camera klikken terwijl Jack enkele van zijn prachtige pupillen liefkoosde. Wat voelde ik mij opgelucht toen wij allemaal veilig buiten stonden! Maar ik had geen angst hoeven hebben.
„De reden waarom wij met stokken naar binnen gaan,” legde Jack later uit, „is dat de leeuwen aanhalig zijn en liefdesbeten geven. Wij steken de stokken uit zodat ze daarin kunnen bijten in plaats van in onze armen.” Jack en zijn troep waren pas terug uit het Etosha National Park in Namibië. Waarom had hij hen zo ver de wildernis in meegenomen? Hij legde uit:
„Ze zijn gebruikt bij het opnemen van een documentaire film over het werk van de wetenschappelijk onderzoekers die de toename van de in het wild levende leeuwen in Namibië binnen de perken trachten te houden. Maar mijn leeuwen geven de voorkeur aan het leven waaraan ze hier gewend zijn geraakt. In Namibië kwamen ze zodra ze mijn vrachtauto zagen eropaf. Het kostte geen moeite ze mee terug naar huis te krijgen.” — Ingezonden.
[Verantwoording]
Met toestemming van Hartebeespoortdam Snake and Animal Park
[Illustratie op blz. 9]
Randall Moore met zijn pupillen in de Afrikaanse jungle