Kolmanskop — Waar zand en roest verteren
Op het brandende zand van de Namibwoestijn, niet ver van de winderige kust van Zuid-Namibië, liggen de verlaten ruïnes van een stad die nog geen vijftig jaar bewoond is geweest — Kolmanskop.
Toen hier in 1908 diamanten werden gevonden, duurde het niet lang of prospectors, mijnmagnaten en allerlei louche figuren stortten zich erop als gieren. Al snel was Kolmanskop een welvarend stadje, compleet met grote, koloniaal-Duitse huizen, een postkantoor en een eigen hotel. Kolmanskop was zelfs een twee etages hoog casino met theater en kegelbaan rijk — een luxe die het leven veraangenaamde in de afgelegen Namibwoestijn.
Maar juist de reden voor het bestaan van Kolmanskop werd de stad noodlottig. De mijnen werden snel ontdaan van edelstenen van winstgevende grootte en kwaliteit. De prospectors werden al gauw daarna weggelokt doordat elders grotere en betere diamanten werden gevonden. Bovendien gaf het begin van deze eeuw een inzinking van de diamantmarkt te zien. Geleidelijk ebde het leven uit de stad weg, totdat uiteindelijk, tegen 1956, Kolmanskop verlaten was.
Tegenwoordig liggen ongebruikte machines te roesten onder de meedogenloze Afrikaanse zon, als nalatenschap van de kortstondige pogingen van de mens om rijkdommen aan de aarde te ontworstelen. Kolmanskop vormt dan ook een aanschouwelijke herinnering aan de ijdelheid van het najagen van aardse rijkdommen. Zoals Jezus zei: „Vergaart u . . . schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze verteren.” — Mattheüs 6:20.