Tot behoud van de vreedzame dikhuid
„KIJK toch eens naar die kostelijke baby’s! Wat schattig! Bedoelt u dat die knaap die onze richting uit komt, die Lanka heet, nog maar zeven maanden oud is? En dat die verlegen jongedame daarginds, Kanchana, acht maanden oud is? En wat is al dat grut dat uit het bos komt rennen, met hun aan alle kanten uitstekende stugge babyhaar, van plan? O, wacht even, het is voedertijd! U voedt ze vijfmaal per dag en geeft ze telkens zeven flessen melk, elk met een inhoud van een hele liter? Tjonge, dat is 35 liter! Geen wonder dat ze allemaal zo’n negentig kilo wegen terwijl ze nog maar een paar maanden oud zijn!”
Wij bevinden ons in het opvangcentrum voor olifantewezen in Pinnawela, ongeveer 85 kilometer van Colombo, de hoofdstad van Sri Lanka. Als in de steek gelaten of gewonde baby-olifanten in het wild worden gevonden, worden ze naar dit opvangcentrum gebracht en verzorgd tot ze volwassen zijn. Er waren er ongeveer vijftien toen wij het bezochten. Gewoonlijk lopen ze, over een groot open bosgebied verspreid, tussen de volwassen exemplaren, maar als het voedertijd is, worden de baby’s geroepen voor hun portie melk. De wezen komen meteen aangerend en haasten zich naar een van de drie of vier verzorgers die met flessen vol melk klaarstaan.
Ze krullen hun slurf omhoog, sperren hun bek wijd open en slikken zo snel als ze kunnen terwijl de verzorger de fles omkeert en de inhoud erin giet. Geen tijd voor spenen op de flessen! De melk stroomt eruit en loopt soms langs hun bek. Eén jong, groter dan de andere, werd met een ketting aan een paal vastgelegd om de kleinere een kans te geven. Hoogst gepikeerd over deze „discriminatie” gooide hij zich heftig heen en weer, hief zijn slurf omhoog en vervulde de lucht met zijn protestkreten. Als deze baby’s eenmaal verzadigd zijn, dringen ze om je heen, leunen tegen je aan en slaan zelfs hun slurf om je been om je aandacht te trekken.
De olifantenbadkuip
Tegen het einde van de dag is het badtijd. Alle olifanten, groot en klein, worden een 800 meter over de weg naar de oever van de Maha Oya gedreven. De rivier is ondiep en heel breed, met grote platte rotsblokken die boven het water uitsteken. Drie of vier vrouwen zijn daar hun kleren aan het wassen; zij slaan ze tegen de rotsblokken om het vuil los te maken en spreiden ze vervolgens uit om te drogen. Van een afstand lijkt het alsof er prachtig gekleurde spreien op de rotsblokken liggen. Langs de overkant van de Maha Oya strekt zich een dicht, weelderig oerwoud uit. Het geheel vormt een schilderachtige en gigantische badkuip voor de olifanten.
Ze verspillen geen tijd en waden er regelrecht in, de baby’s voorop. Ze aarzelen echter allemaal om te gaan liggen. Daarom spetteren de verzorgers water over ze heen en porren ze met lange stokken. Aldus aangemoedigd, laten de olifanten zich in het water zakken voor een koel bad. Sommige grote olifanten gaan kopje onder maar houden het uiteinde van hun slurf boven water om als snorkel te dienen, zodat ze kunnen ademen. De zon is heet geweest en het water moet weldadig zijn voor hun dikke huid, wat ons brengt op hun wetenschappelijke benaming, pachyderm, wat „dikhuidige” betekent.
De heer Bradley Fernando, directeur van de nationale dierentuin, heeft het opzicht over het opvangcentrum. Hij wijst Ontwaakt! op het doel van de dierentuin: „Om te beginnen willen wij deze baby-olifanten gewoon in het leven houden. Daarnaast ligt het op lange termijn in de bedoeling dat wij een fokkudde gaan opbouwen.”
Maar welke vijand zou de vreedzame Aziatische dikhuid eigenlijk kunnen hebben? Hoewel de volwassen Srilankaanse olifant aanzienlijk kleiner is dan zijn Afrikaanse neef, weegt hij toch nog vier ton of meer en heeft hij een schouderhoogte van drie meter. Die kolossale afmetingen alleen al zijn voldoende om de meeste roofdieren te ontmoedigen. De panter in Sri Lanka blijft, net als de leeuwen en tijgers in andere landen, een volwassen olifant echt wel uit de weg.
Wie is dan de mogelijke vijand? De mens. De olifant heeft land nodig; de mens wil land hebben; de mens eigent zich land toe. En de Srilankaanse olifant dreigt uit te sterven. Tenminste, zo ziet Asiaweek het:
„Sri Lanka’s vroegere koningen beschouwden het als een heilige plicht dieren in het wild te beschermen. Zij vaardigden verordeningen uit — misschien wel de eerste natuurbeschermingswetten ter wereld — om rond de uitgestrekte irrigatiereservoirs die zij aanlegden wildreservaten in te richten. In andere gebieden was de jacht toegestaan en werd ze ook beoefend, maar de olifant werd nooit om het voedsel of voor de sport gedood. En alleen koningen waren gemachtigd het beest te laten vangen en trainen voor koninklijke en religieuze processies of om het als lastdier te gebruiken. Tijdens het koloniale bewind veranderde dat allemaal. Olifanten werden populair als groot wild.”
De beschaving brengt narigheid
Vroeger werd de olifant nooit voor de sport gedood, maar toen de westerse beschaving kwam — en daarmee de sportman — veranderde de situatie. Wat valt er te zeggen over de olifantenjager? In het boek Sketches of the Natural History of Ceylon, door J. Emerson Tennent, wordt gezegd: „Eén officier, majoor Rogers, doodde meer dan 1400 exemplaren; een ander, kapitein Gallwey, heeft het afmaken van meer dan de helft van dat aantal op zijn naam staan; majoor Skinner, hoofd van de wegenbouw, van bijna net zoveel; en minder ambitieuzen komen op iets bescheidener aantallen uit.”
Tennent verklaarde verder dat de koloniale regering voor het doden van olifanten een paar shilling per stuk uitloofde — ze werden als schadelijke dieren bezien. In een paar jaar tijd werd er 5500 maal aanspraak op deze beloning gemaakt. Tennent besluit: „Het doorlopend afslachten van olifanten door sportjagers op Ceylon [nu Sri Lanka], blijkt louter een kwestie van toegeven aan een vernielzuchtige mentaliteit te zijn, aangezien het karkas nooit voor enig nuttig doel wordt gebruikt, maar wordt achtergelaten om te rotten en de lucht van het woud te vervuilen.” Ivoor speelde in Sri Lanka geen rol, want „niet één op de honderd olifanten op Ceylon heeft slagtanden en de enkele die ze wel hebben, zijn uitsluitend bullen”.
Het verslag in Asiaweek over de verslechtering van het lot van de olifanten tijdens en sinds koloniale tijden vervolgt: „Hun junglereservaat, niet langer bij koninklijke verordening beschermd, moest wijken voor theeplantages. In 1800 waren er vermoedelijk 50.000 olifanten op het eiland. In 1900 waren er 12.000. Nu bedraagt de populatie, zelfs na vijftig jaar strenge natuurbeschermingswetten, nog geen 3000.” Ook Asiaweek sluit uit dat ivoor een belangrijke factor is bij het afslachten, hoewel het aantal olifanten met slagtanden volgens dit tijdschrift niet één op de honderd, maar één op de twintig bedraagt. Vervolgens wordt de ware reden genoemd voor de netelige situatie van de Srilankaanse olifant: „De werkelijke bedreiging is de niet-aflatende vraag van de mens naar land. Doordat er aan de rand van hun natuurlijke woongebied steeds meer land in cultuur wordt gebracht, wordt de Srilankaanse olifant met uitsterven bedreigd.”
Yala National Park
Dr. Ranjen Fernando, president van de Vereniging tot Wildbescherming en Natuurbehoud van Sri Lanka, verklaarde tegenover Ontwaakt!: „Voornamelijk dank zij de krachtsinspanningen van onze vereniging werd in 1898 in Yala het eerste wildbeschermingsgebied als wildreservaat ingericht. In 1938 werd Yala ons eerste nationale park en er komen er steeds meer bij. Wij beschouwen deze parken als een nationale schat en willen dat ze in stand blijven als bescherming voor al ons kostbare wild.”
Wij hadden een tocht naar het Yala National Park op ons programma staan en Fernando’s vermelding ervan maakte ons alleen maar nieuwsgieriger. Wij bedankten de verzorgers van het opvangcentrum voor olifantewezen in Pinnawela voor de ons betoonde vriendelijkheid en welwillendheid, namen wuivend afscheid van de wezen en de volwassen exemplaren, die nog steeds genoten van hun bad in de Maha Oya (ik betwijfel of zij er iets van gemerkt hebben), en gingen op weg naar het Yala National Park.
Wij brachten er drie nachten door in een bungalow aan de kust van de oceaan. Een gids reed ons rond om de dieren te zien — het is niet toegestaan de auto te verlaten. Wij zagen herten, wilde zwijnen, verscheidene grote leguanen en veel prachtige vogels. Een pauw spreidde zijn schitterende staart uit en voerde een paringsdans op, er bungelden nesten van wevervogels in de bomen en bontgekleurde Indische nimmerzatten waren indrukwekkend in hun statige pracht. Wij vonden het jammer dat wij helemaal geen panters zagen, hoewel ze er zijn. Wij zagen echter wel enkele kudden van onze oude vrienden, de Aziatische olifanten. Ze zagen er vreedzaam en tevreden uit in hun beschermde park.
De olifant heeft inderdaad heel veel ruimte nodig. En door de bevolkingsexplosie wordt de behoefte aan landbouwgrond steeds groter. Natuurbeschermers vragen zich daarom met groeiende bezorgdheid af hoe lang de regering zich nog voor het voortbestaan van de olifant zal blijven inzetten. De tijd zal het leren. — Door een schrijver van de „Ontwaakt!”-redactie.
[Illustraties op blz. 15]
Als het badtijd is, worden de olifanten ertoe overgehaald in het water te gaan liggen, waar ze hun slurf als snorkel gebruiken
[Illustraties op blz. 16, 17]
Baby-olifanten die in het wild wees zijn geworden, worden in Pinnawela verzorgd tot ze volwassen zijn