Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g93 22/11 blz. 20-23
  • Van politieman tot christelijke bedienaar van het evangelie

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Van politieman tot christelijke bedienaar van het evangelie
  • Ontwaakt! 1993
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vroege achtergrond
  • Ik leer bijbelse waarheden kennen
  • Vorderingen in bijbelse waarheid
  • Hoe ik mijn baan bij de politie kwijtraakte
  • Onder verbodsbepalingen
  • Religieuze onverdraagzaamheid
  • Een opleiding die nooit eindigt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2004
  • Politiebescherming — Hoop en vrees
    Ontwaakt! 2002
  • Ik vond een schat van onvergelijkelijke waarde
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1994
  • Ik vond ware rijkdom in Australië
    Ontwaakt! 1994
Meer weergeven
Ontwaakt! 1993
g93 22/11 blz. 20-23

Van politieman tot christelijke bedienaar van het evangelie

IN februari 1942 zat ik in Adelaide (Zuid-Australië) in de gevangenis omdat ik, terwijl de Tweede Wereldoorlog woedde, weigerde de wapens op te nemen. De kapper die mij zou gaan scheren, herkende mij uit de tijd dat ik als agent bij de Zuidaustralische politie in rechtszalen was verschenen. „Wat doet u hier?”, vroeg hij verbaasd. Hij wist dat ik voordien vaak voor de rechtbank als getuige tegen misdadigers was opgetreden. Dus vertelde ik hem over mijn christelijke geloofsovertuiging.

De magistraat, die mijn zaak een paar dagen voordien had behandeld, kende mij eveneens goed. Ook hij luisterde aandachtig toen ik uitlegde waarom mijn christelijke geweten mij niet toestond onder de wapens te komen. Na mij bedankt te hebben voor wat hij een duidelijke verklaring achtte, veroordeelde hij mij tot een maand gevangenisstraf.

Nu was het zo dat mijn medegevangenen mensen waren van wie ik niet lang daarvoor foto’s en vingerafdrukken had genomen. Ik kon echter aan veel bewakers en gevangenen die vragen stelden over christelijke neutraliteit, getuigenis geven over mijn geloofsopvattingen.

Het jaar daarop werd ik opnieuw voor de rechter geleid en ditmaal werd ik veroordeeld tot zes maanden dwangarbeid. Ik werd naar Yatala gestuurd, waar gevangenen zaten die levenslang hadden gekregen wegens moord. Maar ook daar had ik veel gelegenheden om met anderen te spreken over de hoop op Gods koninkrijk en de blijvende vrede die het op deze door oorlog verscheurde wereld zal brengen.

Telkens wanneer ik voor de rechter moest verschijnen, werd ik eerst naar een legerkazerne gebracht. De eerste keer dat ik er kwam, werd ik door een zekere luitenant Laphorn bespot en mishandeld omdat ik weigerde de eed van militaire trouw af te leggen. Maar toen ik voor de derde keer voor hem verscheen, zei hij: „Weet je, ik dacht dat je een lafaard was. Maar ik heb gelet op de manier waarop je je straf draagt. Je hebt een goede carrière opgegeven en je geloof bewezen door hier weer terecht te komen.”

Toen ik voor de derde maal tot gevangenisstraf zou worden veroordeeld, werden er verzoeken ingediend mij als gewetensbezwaarde te berechten. De magistraat was genoodzaakt mijn verzoek in te willigen, aangezien ik in 1940 wegens een gewetenskwestie bij de politie ontslag had genomen. Blijk gevend van vooroordeel zei hij echter: „Ik wil uitdrukkelijk verklaren dat het naar mijn mening gevaarlijk is zo’n fanaticus als u in de gemeenschap op vrije voeten te laten.”

Vroege achtergrond

Ik ben in 1908 in Gawler, niet ver van Adelaide, geboren. Toen ik een jaar of zes was, leerde ik van Sarah Marchant, een lieve vriendin van mijn moeder, dat de hel het gemeenschappelijke graf van de mensheid is en geen plaats van vurige pijniging. Zij was een van de Internationale Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen destijds bekendstonden.

Na verloop van tijd, toen ik wat ouder was, vroeg ik onze baptistenvoorganger naar het verschil tussen Jezus Christus en God en hij kon mij geen bevredigend antwoord geven. Daardoor verloor ik mijn belangstelling voor de kerken, hoewel ik graag naar Sarah Marchant luisterde wanneer wij elkaar zo af en toe ontmoetten.

In 1924 ging ik in Adelaide als schrijver werken voor de Zuidaustralische politiecommissaris, brigadegeneraal Sir Raymond Leane. In 1927 diende de heer Leane bij het parlement het verzoek in mij aan te stellen als jongste vingerafdrukkenexpert en misdaadfotograaf bij de politie van de deelstaat.

Ik leer bijbelse waarheden kennen

Drie jaar nadat ik in 1928 getrouwd was, kreeg ik terwijl wij bij mijn schoonouders in Gawler met vakantie waren, het in 1927 door het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap uitgegeven boek Schepping in handen. Sarah Marchant had het bij mijn schoonouders achtergelaten. Het boek verklaarde dat de mens een ziel is en geen afzonderlijke, onzichtbare ziel heeft. Dat klonk logisch. Maar ik wilde het zelf in de bijbel zien staan. Daarom zocht ik de familiebijbel op, een King James Version, en las Genesis 2:7: „En de HERE God formeerde de mens uit het stof der aarde, en blies in zijn neusgaten de adem des levens; en de mens werd een levende ziel.”

Dit trof mij diep, dus las ik verder en verder. Ik kon het boek Schepping niet wegleggen. ’Dit moet de waarheid zijn’, zei ik bij mijzelf. Nu wilde ik meer boeken van het Wachttorengenootschap lezen. Het enige andere dat de familie had, was getiteld Leven. Dus las ik ook dat boek helemaal uit.

Een paar dagen later keerden wij naar Adelaide terug en verhuisden naar een ander huis. Diezelfde dag kregen wij onverwachts bezoek van Sarah Marchant. Mijn schoonmoeder had haar verteld over mijn belangstelling en zij kwam langs om te zien hoe het met de verhuizing ging en om vast te stellen welke geestelijke hulp ik nodig had. De volgende morgen riep onze nieuwe buurman mij over de schutting toe: „Ik geloof dat u geïnteresseerd bent in de geschriften van rechter Rutherford [destijds president van het Wachttorengenootschap].”

„Hoe weet u dat?”, vroeg ik.

„O, dat heb ik gehoord”, antwoordde hij.

Kennelijk had Sarah het hem verteld. Die man, James Irvine, was destijds de enige Getuige die in de noordelijke buitenwijken van Adelaide woonde. Hij was pionier, ofte wel volle-tijdprediker bij Jehovah’s Getuigen, en hij begon een geregelde huisbijbelstudie bij mij.

Vorderingen in bijbelse waarheid

Toen ik weer aan het werk ging op het politiebureau, was ik vol van de geweldige dingen die ik had geleerd. Dus begon ik bij elke gelegenheid die zich voordeed met mijn collega’s over mijn pasgevonden geloof. Ik was echter teleurgesteld toen mijn enthousiasme met spotternijen werd beantwoord.

Geheel onverwachts begon mijn eigen vrouw zich ertegen te verzetten dat ik zo’n belangstelling voor de bijbel opvatte. Maar met Jehovah’s hulp was ik in staat haar tegenstand te doorstaan. In 1935 droeg ik mijn leven aan Jehovah op en werd gedoopt. In die tijd was er maar één gemeente in Adelaide en de wekelijkse bijbelstudie aan de hand van De Wachttoren werd maar door zo’n zestig personen bijgewoond.

Op een dag zei Harold Jones, de presiderende opziener van de gemeente, tegen mij: „We hebben wat voor je te doen. We hebben iemand nodig om onze gebiedskaarten bij te houden.” Het werk was geknipt voor mij, aangezien ik voor mijn werk bij de politie door heel Adelaide reed. Ik kende de stad als mijn broekzak en kon de gebiedskaarten die wij bij onze prediking gebruikten dan ook prima in orde maken.

In april 1938 bracht Joseph Rutherford, de president van het Wachttorengenootschap, een bezoek aan Australië en hield in Sydney een lezing die werd bijgewoond door meer dan 12.000 personen, hoewel er toen in heel Australië maar 1300 Getuigen waren. Zo’n twintig broeders en zusters in Adelaide waren niet in de gelegenheid de 1800 kilometer lange reis naar Sydney te maken. Daarom huurden wij het oude Tivoli Theater en lieten een verbinding over land tot stand brengen om Rutherfords lezing vanuit Sydney over te brengen. Wij zorgden voor een aankondiging over de radio en het resultaat was dat er in Adelaide ongeveer 600 personen naar de lezing kwamen luisteren!

Hoe ik mijn baan bij de politie kwijtraakte

In 1939 begon de Tweede Wereldoorlog en de neutraliteit van Jehovah’s Getuigen werd door verschillende autoriteiten met een zeer kritische blik bezien. Bij een bepaalde gelegenheid kwamen er twee verslaggevers van het dagblad Truth naar de Koninkrijkszaal en probeerden zich op een vijandige manier naar binnen te dringen. Ik belette hun dat eenvoudig aangezien zij niet veel goeds in de zin schenen te hebben. De volgende morgen luidde een kop in de krant: „ZA [Zuidaustralische] politieman portier bij Koninkrijkszaal van J.G.”

Tengevolge van dat incident lieten mijn collega’s mij links liggen. Mijn onmiddellijke superieur, een trouw katholiek activist, gaf de politiecommissaris, Raymond Leane, valse informatie over mij. In augustus 1940 werd ik plotseling voor de heer Leane geleid, dezelfde man bij wie ik zestien jaar daarvoor in dienst was getreden. De beschuldiging? Dat ik niet al zijn orders wilde gehoorzamen.

„Zou jij iemand neerschieten als ik je daartoe opdracht gaf?”, vroeg hij.

„Dat is een hypothetische situatie”, antwoordde ik. „Maar nee, ik zou beslist niemand neerschieten.”

Twee uur lang probeerde hij mij te laten inzien hoe dwaas het van mij was tot een organisatie te behoren die op de officiële zwarte lijst stond en die op het punt stond in Australië verboden te worden. Hij besloot met: „En dat na alles wat ik voor je heb gedaan, na je zo’n goede baan bezorgd te hebben.”

„Dat waardeer ik”, antwoordde ik. „En ik heb geprobeerd mijn waardering te tonen door hard te werken. Maar ik kan u niet boven mijn aanbidding van Jehovah God stellen.”

„Je moest maar liever hetzij bij Jehovah’s Getuigen weggaan of ontslag nemen”, antwoordde de commissaris.

Dus nam ik op staande voet ontslag. In augustus 1940 stond in de Truth de kop: „Rutherford politieagent neemt ontslag”. Nu moest ik het mijn vrouw vertellen en een andere baan zien te vinden. Gelukkig kreeg ik werk bij een plaatselijke drukkerij waar de Australische editie van Vertroosting (nu Ontwaakt!) werd vervaardigd.

Onder verbodsbepalingen

Ik werkte met veel plezier in mijn nieuwe vak tot januari 1941, toen Jehovah’s Getuigen in het hele land verboden werden verklaard. Al het drukken van onze lectuur in het land stopte, tenminste, voor zover de autoriteiten dat wisten. In feite werden er ondergrondse drukkerijen opgezet — allemaal in en rond Sydney — en wij hebben tijdens het verbod niet één uitgave van De Wachttoren gemist!

Kort nadat ons werk verboden werd, zat ik de in het begin vermelde twee gevangenisstraffen uit. Ten slotte, in juni 1943, bepaalde de Hoge Raad van Australië dat het verbod in strijd was met de grondwet en gaf de regering het Wachttorengenootschap alle in beslag genomen bezittingen dus terug.

Achteraf gezien is het bijna niet te geloven dat er in die jaren bij de broeders thuis (ook bij mij) invallen door de politie werden gedaan. Toch bleven wij ondanks de tegenstand van huis tot huis prediken, waarbij wij alleen onze bijbel gebruikten. Wij werden vaak door de politie geschaduwd. Politieagenten in burger bezochten zelfs onze vergaderingen, die in particuliere huizen werden gehouden. Toen ik op een keer een vertegenwoordiger van het bijkantoor in Sydney introduceerde, zei ik: „Er zijn onder ons twee leden van de Zuidaustralische politie. Ook hen heten wij welkom!” Zij waren verrast en voelden zich opgelaten, maar zij bleven en genoten van de vergadering. Na afloop zeiden zij dat zij alleen maar een gunstig verslag konden uitbrengen.

Religieuze onverdraagzaamheid

In april 1945 organiseerden wij een congres in de stadsgehoorzaal in een buitenwijk van Adelaide. Voor zondag 29 april stond de wijd en zijd aangekondigde openbare lezing „De zachtmoedigen beërven de aarde” op het programma. Maar ’s morgens vroeg begon er narigheid te broeien. Als congresopziener ging ik naar het plaatselijke politiebureau om te waarschuwen voor de ophanden zijnde moeilijkheden. Maar aan mijn bezoek en mijn klacht werd nauwelijks aandacht geschonken.

Tegen de tijd dat de openbare lezing zou beginnen, had zich een menigte gevormd. Enkelen begaven zich naar binnen zodra de lezing begon. Verscheidene forse leden van het gepeupel drongen naar voren en probeerden de geluidsinstallatie te vernielen. Toen begonnen er stenen door de ramen te komen. Radiostations werden op de hoogte gebracht van de problemen en maakten snel bekend dat zich ongeregeldheden voordeden. Duizenden nieuwsgierigen dromden buiten samen.

Helaas zagen wij ons genoodzaakt de vergadering te beëindigen. Maar toen de tijd daar was om de zaal te verlaten, maakte de politie de weg voor ons vrij en de hele menigte werd stil. Iedereen kon zien hoe dwaas degenen waren die ons tegenstonden, want er kwamen gewone mensen naar buiten, onder wie zowel oudere mannen en vrouwen als jonge kinderen. De dagen daarop werd de religieuze onverdraagzaamheid in „Ingezonden brieven” veroordeeld.

Toch mochten Jehovah’s Getuigen daarna jarenlang geen stadsgehoorzalen in Zuid-Australië meer gebruiken. In het midden van de jaren ’50 sprak ik eens met de beheerder van de Norwood-stadsgehoorzaal in een buitenwijk van Adelaide over het gebruik van hun zaal voor ons districtscongres.

„Het is jullie voorgoed verboden gebruik te maken van stadsgehoorzalen”, zei hij.

„Jullie lopen achter”, antwoordde ik.

Toen haalde ik de brochure uit mijn tas over het internationale congres van 1953 in het Yankee Stadion in New York. „Kijk eens hoe het Jehovah’s Getuigen elders vergaat — ruim 165.000 op één bijeenkomst!”, merkte ik op.

Hij pakte de brochure, bestudeerde die zorgvuldig en zei na een poosje: „Ja, het ziet ernaar uit dat de tijden veranderd zijn.” Van toen af aan mochten wij in heel Zuid-Australië zulke faciliteiten gebruiken.

In 1984 overleed mijn vrouw na een langdurige ziekte. Vóór haar dood begon zij echter van liefde voor de bijbelse waarheid en voor Jehovah God blijk te geven. Dat was grotendeels te danken aan de vriendelijkheid die haar in de loop der jaren door liefdevolle Getuigen was betoond. In december 1985 trouwde ik met Thea, die Jehovah al vele jaren dient.

Ik heb Jehovah nu al zo’n zestig jaar tevreden gediend. Omdat ik altijd op Jehovah heb vertrouwd, dicht bij zijn organisatie ben gebleven en onder druk nooit heb geschipperd, kan ik terugkijken op een leven vol voorrechten en zegeningen. En ik blijf mijn best doen om mijn ogen strak gericht te houden op de prijs van de roeping naar boven (Filippenzen 3:14). — Verteld door Hubert E. Clift.

[Illustratie op blz. 23]

Aan het prediken

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen