Wij hebben Hitlers oorlog niet gesteund
VERTELD DOOR FRANZ WOHLFAHRT
MIJN vader, Gregor Wohlfahrt, diende tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914–1918) in het Oostenrijkse leger en vocht tegen Italië. De slachtpartijen kostten in totaal honderdduizenden Oostenrijkers en Italianen het leven. Wat Vader daar aan gruwelijkheden meemaakte, bracht een totale verandering in zijn kijk op religie en oorlog teweeg.
Vader zag Oostenrijkse priesters de troepen zegenen, en hij kwam erachter dat aan de andere kant Italiaanse priesters hetzelfde deden. Zijn vraag was dan ook: „Waarom worden katholieke soldaten aangezet tot het doden van andere katholieken? Mogen christenen elkaar beoorlogen?” De priesters hadden er geen bevredigende antwoorden op.
Antwoorden op Vaders vragen
Na de oorlog trouwde Vader en hij ging wonen in de Oostenrijkse bergstreek tegen de grens van Italië en Joegoslavië. Ik werd daar in 1920 geboren, als eerste van zes kinderen. Toen ik zes was, verhuisden wij een paar kilometer oostwaarts naar Sankt Martin dicht bij het vakantieoord Pörtschach.
Terwijl wij daar woonden, kwamen bedienaren van Jehovah’s Getuigen (destijds Bijbelonderzoekers genoemd) bij mijn ouders aan de deur. In 1929 lieten zij de brochure Welvaart Verzekerd achter, waarin Vader veel van zijn vragen beantwoord vond. Aan de hand van de bijbel werd erin aangetoond dat de wereld beheerst werd door een onzichtbare regeerder die Duivel en Satan heette (Johannes 12:31; 2 Korinthiërs 4:4; Openbaring 12:9). Zijn invloed op de religie, politiek en handel van deze wereld was verantwoordelijk voor de gruwelen die Vader in de Eerste Wereldoorlog had gezien. Eindelijk had Vader de antwoorden gevonden waarnaar hij zocht.
IJverige bediening
Vader bestelde lectuur bij het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap en begon die onder zijn verwanten en vervolgens van huis tot huis te verspreiden. Hans Stossier, een buurjongen van net twintig, vergezelde hem al gauw in de van-huis-tot-huisbediening. Binnen korte tijd werden vijf van onze familieleden ook Getuigen — Vaders broer Franz en zijn vrouw Anna en later hun zoon Anton, Vaders zuster Maria en haar man Hermann.
Dit veroorzaakte behoorlijk wat opschudding in ons kleine stadje Sankt Martin. Op school vroeg een leerlinge aan onze katholieke godsdienstleraar: „Vader Loigge, wie is deze nieuwe god Jehovah die door Wohlfahrt aanbeden wordt?”
„Nee, nee, kinderen”, antwoordde de priester. „Dat is geen nieuwe god. Jehovah is de Vader van Jezus Christus. Als zij de boodschap verbreiden uit liefde voor die God, is dat heel goed.”
Ik herinner mij hoe mijn vader vele malen ’s middags om 1.00 uur beladen met bijbelse lectuur en met een boterham de deur uitging. Zes of zeven uur later was hij dan bij het verste punt van zijn predikingsgebied vlak bij de Italiaanse grens. Op kortere tochten vergezelde ik hem.
Ondanks zijn openbare bediening verwaarloosde Vader de geestelijke behoeften van zijn eigen gezin niet. Toen ik een jaar of tien was, begon hij een geregelde wekelijkse bijbelstudie met ons zessen, waarbij hij het boek De Harp Gods gebruikte. Bij andere gelegenheden zat ons huis vol met geïnteresseerde buren en familieleden. Spoedig was er in onze kleine stad een gemeente van 26 Koninkrijksverkondigers.
Hitler komt aan de macht
Hitler kwam in 1933 in Duitsland aan de macht en de vervolging van Jehovah’s Getuigen daar nam al snel toe. In 1937 woonde Vader een congres in Praag (Tsjechoslowakije) bij. De congresgangers werden gewaarschuwd dat er beproevingen gingen komen, en bij zijn terugkeer drong Vader er dan ook bij ons allemaal op aan ons op vervolging voor te bereiden.
Ondertussen was ik op mijn zestiende in de leer gegaan bij een huisschilder. Ik woonde bij hem in en bezocht een vakschool. Een bejaarde priester die uit Duitsland was gevlucht om aan het nazi-regime te ontkomen, gaf op de school godsdienstles. Toen leerlingen hem groetten met „Heil Hitler!”, liet hij zijn ongenoegen blijken en vroeg: „Wat is er mis met ons geloof?”
Ik benutte de gelegenheid om te vragen waarom katholieken titels zoals „Uwe Eminentie” en „Heilige Vader” gebruiken, omdat Jezus immers had gezegd dat al zijn volgelingen broeders zijn (Mattheüs 23:8-10). De priester gaf toe dat dat verkeerd was en dat hij zelf in de problemen zat omdat hij weigerde voor de bisschop te buigen en diens hand te kussen. Toen vroeg ik: „Hoe is het mogelijk medekatholieken te doden met de zegen van de Kerk?”
„Dat is de grootste schande!”, riep de priester uit. „Het mag nooit meer gebeuren. Wij zijn christenen en de Kerk zou niet bij oorlogen betrokken mogen zijn.”
Op 12 maart 1938 trok Hitler zonder tegenstand Oostenrijk binnen en al spoedig maakte hij er een deel van Duitsland van. De kerken waren er snel bij zijn kant te kiezen. Ja, nog geen week later tekenden de Oostenrijkse bisschoppen, onder wie kardinaal Theodor Innitzer, alle zes een gloedvolle „plechtige verklaring” waarin zij zeiden dat het bij de komende verkiezingen „voor ons bisschoppen een vanzelfsprekende nationale plicht is om ons als Duitsers voor het Duitse Rijk uit te spreken”. (Zie bladzijde 9.) Er was een grote ontvangst in Wenen waarop kardinaal Innitzer als een van de eersten Hitler de nazi-groet bracht. De kardinaal verordende dat alle Oostenrijkse kerken de hakenkruisvlag moesten uitsteken, de klokken moesten luiden en voor de nazi-dictator moesten bidden.
Welhaast van de ene dag op de andere wijzigde zich het politieke klimaat in Oostenrijk. SA-leden met hun bruine uniformen en hakenkruisarmband leken als paddestoelen uit de grond op te schieten. De priester die had gezegd dat de Kerk niet bij oorlogen betrokken mocht zijn, was een van de weinige priesters die weigerden „Heil Hitler!” te zeggen. De week daarop was er een andere priester om hem te vervangen. Het eerste wat hij deed toen hij de klas binnenkwam was zijn hakken tegen elkaar slaan, zijn arm in een groet omhoogbrengen en „Heil Hitler!” zeggen.
De druk om mee te doen
Iedereen stond bloot aan de druk van de nazi’s. Wanneer ik mensen groette met een „Guten Tag” in plaats van met „Heil Hitler”, werden zij boos. Zo’n twaalf keer ben ik bij de Gestapo aangegeven. Op een keer dreigde een horde SA-mannen de schilder bij wie ik in huis was, dat als ik niet de groet bracht en lid werd van de Hitlerjeugd, ik naar een concentratiekamp gestuurd zou worden. De schilder, een nazi-sympathisant, vroeg hun geduld met mij te hebben omdat hij er zeker van was dat ik mettertijd wel zou veranderen. Hij legde uit dat hij mij niet kwijt wilde raken omdat ik een goede werker was.
Bij de overname door de nazi’s waren er grote optochten die tot ’s avonds laat doorgingen, en mensen riepen fanatiek leuzen. Iedere dag schalden er toespraken van Hitler, Goebbels en anderen uit de radio’s. De onderwerping van de Katholieke Kerk aan Hitler werd sterker; het was een routinezaak dat priesters voor Hitler baden en een zegen over hem uitspraken.
Vader herinnerde mij aan de noodzaak een krachtig standpunt in te nemen en mijn leven aan Jehovah op te dragen en mij te laten dopen. Hij sprak ook met mij over Maria Stossier, de jongere zus van onze buur Hans, die haar standpunt voor de bijbelse waarheid had ingenomen. Maria en ik hadden afgesproken met elkaar te trouwen, en Vader drong er bij mij op aan in geestelijk opzicht een aanmoediging voor haar te zijn. Maria en ik werden in augustus 1939 door haar broer Hans gedoopt.
Vaders voorbeeld van rechtschapenheid
De volgende dag werd Vader opgeroepen voor militaire dienst. Hoewel zijn slechte gezondheid als gevolg van wat hij in de Eerste Wereldoorlog had doorstaan, hem toch al van dienst vrijgesteld zou hebben, zei Vader tegen de keuringscommissie dat hij als christen nooit meer bij een oorlog betrokken zou zijn zoals hij dat als katholiek was geweest. Wegens deze opmerking werd hij voor verder onderzoek vastgehouden.
Eén week later, toen Duitsland Polen binnenviel en daarmee de Tweede Wereldoorlog begon, werd hij naar Wenen overgebracht. Terwijl hij daar vastzat, schreef de gouwleider van ons district een brief waarin hij Vader ervoor verantwoordelijk hield dat andere Getuigen hadden geweigerd Hitler te steunen en stelde dat Vader daarom terechtgesteld moest worden. Als gevolg daarvan werd Vader naar Berlijn gebracht en korte tijd later veroordeeld tot de doodstraf door onthoofding. Hij werd dag en nacht geboeid vastgehouden in de gevangenis van Moabit.
Intussen schreef ik Vader namens het gezin en vertelde hem dat wij vastbesloten waren zijn getrouwe voorbeeld te volgen. Vader was over het algemeen geen emotioneel man, maar wij konden zien hoe het hem te moede was toen zijn laatste brief aan ons gevlekt was door tranen. Hij was zo gelukkig dat wij zijn standpunt begrepen. Hij schreef ons woorden van aanmoediging, waarbij hij elk van ons bij naam noemde en ons aanspoorde getrouw te blijven. Zijn hoop op de opstanding was sterk.
Behalve Vader werden er nog ruim twintig Getuigen in de gevangenis van Moabit vastgehouden. Hooggeplaatste functionarissen van Hitler probeerden hen over te halen hun geloof te verloochenen maar zij hadden geen succes. In december 1939 werden er ongeveer 25 Getuigen terechtgesteld. Toen Moeder van Vaders terechtstelling hoorde, zei ze hoe dankbaar zij Jehovah was dat hij Vader de kracht had gegeven getrouw te blijven tot de dood.
Mijn beproevingen beginnen
Een paar weken later werd ik opgeroepen voor arbeidsdienst maar ik kwam er al gauw achter dat de belangrijkste activiteit bestond uit militaire training. Ik legde uit dat ik niet in het leger zou dienen maar wel bereid was ander werk te doen. Toen ik echter geen nazi-strijdliederen wilde zingen, werden de officieren woedend.
De volgende morgen verscheen ik in burgerkleren in plaats van in het legeruniform dat ons was uitgereikt. De bevelvoerende officier zei dat hij geen andere keus had dan mij in de kerker te zetten. Daar kreeg ik alleen water en brood. Later werd mij gezegd dat er een vlaggegroetceremonie zou plaatsvinden, en ik kreeg de waarschuwing dat een weigering om deel te nemen tot gevolg zou hebben dat ik doodgeschoten zou worden.
Op het exercitieterrein stonden 300 rekruten en een aantal officieren. Ik kreeg bevel langs de officieren en de hakenkruisvlag te lopen en de Hitlergroet te brengen. Geestelijke kracht puttend uit het bijbelverhaal van de drie Hebreeën zei ik eenvoudig „Guten Tag” terwijl ik langsliep (Daniël 3:1-30). Ik kreeg de opdracht nog een keer langs te marcheren. Dit keer zei ik niets en glimlachte alleen.
Toen vier officieren mij terugbrachten naar de kerker, vertelden zij dat zij hadden staan trillen omdat zij verwachtten dat ik doodgeschoten zou worden. „Hoe is het mogelijk”, vroegen zij, „dat jij glimlachte en wij zo nerveus waren?” Zij zeiden dat zij wilden dat zij mijn moed hadden.
Enkele dagen later arriveerde dr. Almendinger, een hoge functionaris uit Hitlers hoofdkwartier in Berlijn, in ons kamp. Ik werd voor hem geroepen. Hij legde uit dat de wetten veel strenger waren geworden. „Je bent je er totaal niet van bewust wat je te wachten staat”, zei hij.
„O jawel”, antwoordde ik. „Mijn vader is een paar weken geleden om dezelfde reden onthoofd.” Hij was verbijsterd en had niets meer te zeggen.
Later kwam er een andere hoge functionaris uit Berlijn en werden er verdere pogingen gedaan om mij van mening te doen veranderen. Nadat hij had gehoord waarom ik Gods wetten niet wilde overtreden, nam hij mijn hand en zei terwijl de tranen over zijn gezicht liepen: „Ik wil je leven redden!” Alle officieren die er getuige van waren, waren zeer bewogen. Ik werd toen teruggeleid naar de kerker, waar ik in totaal 33 dagen in heb gezeten.
Proces en gevangenschap
In april 1940 werd ik overgebracht naar een gevangenis in Fürstenfeld. Een paar dagen later bezochten mijn verloofde, Maria, en mijn broer Gregor mij. Gregor was slechts anderhalf jaar jonger dan ik en hij had op school een ferm standpunt voor de waarheid ingenomen. Ik herinner mij hoe hij onze jongere broers op het hart had gedrukt voorbereid te zijn op vervolging en had gezegd dat er maar één weg was, Jehovah dienen! Het kostbare uur dat wij elkaar aanmoedigden, was de laatste keer dat ik hem in leven zag. Later werd ik in Graz veroordeeld tot vijf jaar dwangarbeid.
In de herfst van 1940 werd ik op een trein gezet naar een werkkamp in Tsjechoslowakije, maar ik werd er in Wenen uitgehaald en daar in de gevangenis opgesloten. De toestanden waren er verschrikkelijk. Niet alleen leed ik honger, maar ’s nachts werd ik gebeten door enorme wantsen, die bloedende brandende plekken op mijn vlees achterlieten. Om redenen die mij toen onbekend waren, werd ik teruggebracht naar de gevangenis in Graz.
Er bestond belangstelling voor mijn zaak omdat de Gestapo Jehovah’s Getuigen beschreef als fanatieke martelaars die de doodstraf wilden om een hemelse beloning te verwerven. Als gevolg daarvan had ik een schitterende gelegenheid om twee dagen te spreken voor een hoogleraar en acht studenten van de Universiteit van Graz en uit te leggen dat slechts 144.000 personen in de hemel opgenomen zouden worden om met Christus te regeren (Openbaring 14:1-3). Mijn hoop, zo zei ik, was eeuwig op aarde te leven onder paradijselijke omstandigheden. — Psalm 37:29; Openbaring 21:3, 4.
Na twee dagen van ondervraging zei de hoogleraar: „Ik ben tot de conclusie gekomen dat je met beide benen op aarde staat. Je hebt niet de wens te sterven en naar de hemel te gaan.” Hij bracht zijn bedroefdheid tot uitdrukking over de vervolging van Jehovah’s Getuigen en wenste mij het beste.
Begin 1941 bevond ik mij in een trein op weg naar het werkkamp Rollwald in Duitsland.
Het harde kampleven
Rollwald lag tussen Frankfurt en Darmstadt en telde zo’n 5000 gevangenen. Elke dag begon om 5.00 uur met het appèl, dat ongeveer twee uur in beslag nam omdat officieren de tijd namen om in alle rust hun lijst van gevangenen door te nemen en bij te werken. Wij moesten onbeweeglijk stilstaan, en veel gevangenen kregen een afranseling omdat zij niet perfect stilstonden.
Het ontbijt bestond uit brood dat was gemaakt van meel, zaagsel en aardappelen die vaak rot waren. Dan gingen wij aan het werk in het moeras, waar wij afwateringsgreppels groeven zodat de grond voor landbouw in gebruik genomen kon worden. Nadat wij de hele dag zonder fatsoenlijk schoeisel in het moeras gewerkt hadden, zwollen onze voeten op als sponzen. Op een keer kreeg ik zo te zien gangreen aan mijn voeten, en ik was bang dat ze geamputeerd zouden moeten worden.
Om 12.00 uur kregen wij op de plek waar wij werkten, een experimenteel mengsel geserveerd van zogeheten soep. Het was op smaak gebracht met koolraap of kool en soms zaten er de vermalen karkassen van aan ziekte gestorven dieren in. Onze mond en keel brandden en velen van ons kregen grote zweren. ’s Avonds kregen wij weer „soep”. Veel gevangenen raakten hun tanden en kiezen kwijt, maar ik had gehoord hoe belangrijk het was het gebit iets te doen te geven. Ik kauwde op een stuk dennehout of op twijgjes van een hazelaar, en ik ben mijn gebit niet kwijtgeraakt.
Geestelijk sterk blijven
In een poging mijn geloof te breken, zorgden de bewakers ervoor dat ik geen contact had met andere Getuigen. Omdat ik geen bijbelse lectuur had, bracht ik mij teksten te binnen die ik uit het hoofd had geleerd, zoals Spreuken 3:5, 6, waar wij worden aangespoord ’met heel ons hart op Jehovah te vertrouwen’, en 1 Korinthiërs 10:13, waar wordt beloofd dat Jehovah ’niet zal toelaten dat wij worden verzocht boven hetgeen wij kunnen dragen’. Door zulke schriftplaatsen te overdenken en mij in gebed op Jehovah te verlaten, werd ik gesterkt.
Ik zag wel eens een Getuige die uit een ander kamp op transport was. Als wij niet de kans kregen om te praten, moedigden wij elkaar aan staande te blijven door een knik met ons hoofd of door een opgestoken gebalde vuist. Bij tijden ontving ik brieven van Maria en Moeder. In een ervan las ik dat mijn geliefde broer Gregor dood was, en in een andere, tegen het eind van de oorlog, dat Hans Stossier, Maria’s broer, was terechtgesteld.
Later werd er een gevangene naar ons kamp overgebracht die Gregor had gekend toen zij samen in de gevangenis van Moabit in Berlijn zaten. Van hem kwam ik details te weten van wat er was gebeurd. Gregor was veroordeeld tot de guillotine, maar in een poging zijn rechtschapenheid te breken was de gebruikelijke wachtperiode voor de terechtstelling verlengd tot vier maanden. In die tijd waren er allerlei vormen van druk op hem uitgeoefend om hem tot schipperen te brengen — zware ketenen boeiden zijn handen en voeten, en hij kreeg zelden te eten. Toch heeft hij nooit gewankeld. Hij was getrouw tot het einde — 14 maart 1942. Hoewel het nieuws mij bedroefde, versterkte het mij om Jehovah trouw te blijven, wat er ook mocht gebeuren.
Mettertijd vernam ik ook dat mijn jongere broers Kristian en Willibald en mijn jongere zusjes Ida en Anni naar een klooster in Landau in Duitsland waren gebracht dat als opvoedingsgesticht werd gebruikt. De jongens werden hevig geslagen omdat zij weigerden de Hitlergroet te brengen.
Gelegenheden om getuigenis te geven
In de barakken waarin ik heb gezeten, waren de meesten politieke gevangenen en misdadigers. Ik bracht vaak avonden door met het geven van getuigenis aan deze mensen. Een was een katholieke priester uit Kapfenberg die Johann List heette. Hij was gevangengezet omdat hij zijn gemeente dingen had verteld die hij op de Engelse radio had gehoord.
Johann had het heel moeilijk omdat hij geen zware lichamelijke arbeid gewend was. Hij was een sympathieke man, en ik hielp hem wel om zijn arbeidsquota te bereiken zodat hij niet in problemen kwam. Hij zei dat hij zich schaamde dat hij op politieke gronden gevangenzat en niet wegens trouw aan christelijke beginselen. „Jij lijdt echt als christen”, zei hij. Toen hij ongeveer een jaar later vrijkwam, beloofde hij mijn moeder en mijn verloofde op te zoeken, welke belofte hij is nagekomen.
Ik krijg het beter
Tegen het eind van 1943 kregen wij een nieuwe kampcommandant, een lange grijze man die Karl Stumpf heette en die de omstandigheden in ons kamp begon te verbeteren. Zijn villa was aan een schilderbeurt toe, en toen hij te weten kwam dat ik van mijn vak schilder was, kreeg ik het werk te doen. Dat was de eerste keer dat ik van het werk in het moeras werd weggehaald.
De vrouw van de commandant kon maar niet begrijpen waarom ik gevangenisstraf had gekregen, ook al legde haar man haar uit dat ik daar zat vanwege mijn geloof als een van Jehovah’s Getuigen. Zij had medelijden met mij omdat ik zo mager was en gaf mij extra voedsel. Zij bezorgde mij nog meer klusjes zodat ik wat kon aankomen.
Toen er tegen het eind van 1943 gevangenen uit het kamp werden opgeroepen voor frontdienst, is de goede verhouding met commandant Stumpf mijn redding geweest. Ik legde hem uit dat ik liever de dood zou aanvaarden dan bloedschuld op me te laden door aan de oorlog deel te nemen. Hoewel mijn neutraliteitsprincipe hem in een moeilijke positie bracht, was hij in staat mijn naam van de lijst van opgeroepenen te houden.
De laatste dagen van de oorlog
In januari en februari 1945 brachten laagvliegende Amerikaanse vliegtuigen ons een aanmoediging door pamfletten uit te strooien waarop stond dat de oorlog ten einde liep. Commandant Stumpf, die mijn leven had gered, bezorgde mij burgerkleren en bood mij een schuilplaats in zijn villa. Het kamp verlatend zag ik een overweldigende chaos. Kinderen in gevechtsuitrusting die met betraande gezichten op de vlucht waren voor de Amerikanen, vormden er één voorbeeld van. Bang dat ik op SS-officieren zou stuiten die zich zouden afvragen waarom ik geen wapen droeg, besloot ik naar het kamp terug te keren.
Spoedig was ons kamp volledig omsingeld door Amerikaanse troepen. Op 24 maart 1945 wapperden er witte vlaggen ten teken dat het kamp werd overgegeven. Wat was ik verrast om te vernemen dat er nog meer Getuigen in bijgebouwen van het kamp waren, die ook door commandant Stumpf voor terechtstelling behoed waren! Wat hadden wij een vreugdevolle ontmoeting! Toen commandant Stumpf in de gevangenis werd gezet, hebben velen van ons de Amerikaanse officieren benaderd en persoonlijk en per brief ten gunste van hem getuigd. Als gevolg daarvan werd hij drie dagen later in vrijheid gesteld.
Tot mijn grote verbazing was ik de eerste van de ongeveer 5000 gevangenen die vrijheid van bewegen kreeg. Na vijf jaar opsluiting had ik het gevoel dat ik droomde. Met tranen van vreugde dankte ik Jehovah in gebed dat hij mij in leven had gehouden. De Duitse overgave kwam pas op 7 mei 1945, ongeveer zes weken later.
Bij mijn vrijlating kon ik direct contact leggen met andere Getuigen in de streek. Er werd een bijbelstudiegroep georganiseerd, en in de daaropvolgende weken bracht ik heel wat uren door met getuigenis geven aan mensen in het gebied rond het kamp. Tegelijkertijd wist ik werk te vinden als schilder.
Weer thuis
In juli kon ik een motorfiets kopen en begon ik vervolgens mijn lange tocht naar huis. De reis vergde ettelijke dagen omdat veel bruggen op mijn route over de Autobahn waren opgeblazen. Toen ik ten slotte in Sankt Martin aankwam, reed ik de weg op en zag Maria bezig met de tarweoogst. Toen zij mij eindelijk herkende, rende zij op mij af. Het gelukkige weerzien laat zich raden. Moeder gooide haar zeis neer en kwam ook aanrennen. Nu, 49 jaar later, is Moeder 96 jaar oud en inmiddels blind. Haar geest is nog steeds helder en zij is nog steeds een getrouwe getuige van Jehovah.
Maria en ik trouwden in oktober 1945, en in de jaren sindsdien hebben wij de vreugde ervaren Jehovah samen te dienen. Wij zijn gezegend met drie dochters, een zoon en zes kleinkinderen, die allemaal Jehovah ijverig dienen. In de loop der jaren heb ik tientallen mensen mogen helpen hun standpunt voor de bijbelse waarheid in te nemen.
Moed om te volharden
Er is mij vaak gevraagd hoe ik, terwijl ik toch nog maar een jongen was, zonder vrees de dood onder de ogen kon zien. Wees ervan verzekerd dat Jehovah God de kracht geeft om te volharden als iemand vastbesloten is loyaal te blijven. Je leert al heel snel om je in gebed volledig op hem te verlaten. En de wetenschap dat anderen, met inbegrip van mijn eigen vader en broer, getrouw tot de dood volhardden, heeft mij geholpen om eveneens loyaal te blijven.
Niet alleen in Europa koos Jehovah’s volk geen partij in de oorlog. Ik weet nog dat tijdens de Neurenbergse processen in 1946 een van Hitlers hoge functionarissen werd ondervraagd over de vervolging van Jehovah’s Getuigen in concentratiekampen. Hij haalde een kranteknipsel uit zijn zak waarin stond dat duizenden Jehovah’s Getuigen in de Verenigde Staten in Amerikaanse gevangenissen zaten vanwege hun neutraliteit tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Ja, ware christenen volgen moedig het voorbeeld van Jezus Christus, die tot zijn laatste ademtocht zijn rechtschapenheid jegens God bewaarde. Tot op de dag van vandaag denk ik vaak aan de veertien leden van onze kleine gemeente in Sankt Martin in de jaren ’30 en ’40 die, uit liefde voor God en hun medemens, weigerden Hitlers oorlog te steunen en om die reden ter dood werden gebracht. Wat een groots weerzien zal het zijn wanneer zij worden teruggebracht om eeuwig in Gods nieuwe wereld te leven!
[Illustratie op blz. 8]
Mijn vader
[Illustraties op blz. 8, 9]
Onder en links: Kardinaal Innitzer brengt zijn stem uit voor het Duitse Rijk
Rechts: De „plechtige verklaring” waarin zes bisschoppen zeggen dat het hun ’nationale plicht is zich uit te spreken voor het Duitse Rijk’
[Verantwoording]
UPI/Bettmann
[Illustratie op blz. 10]
In 1939 verloofden Maria en ik ons
[Illustratie op blz. 13]
Ons gezin. Van links naar rechts: Gregor (onthoofd), Anni, Franz, Willibald, Ida, Gregor (vader, onthoofd), Barbara (moeder) en Kristian
[Illustratie op blz. 15]
Met Maria nu