Mijn haat veranderde in liefde
Verteld door Ludwig Wurm
Het was de koudste nacht die ik ooit had meegemaakt — min 52 graden Celsius. De datum: februari 1942 — hartje winter en oorlogstijd. De plaats: het Russische front bij Leningrad. Ik was soldaat bij de Duitse Waffen-SS (Waffen-Schutzstaffel), een elitekorps. Een sergeant en ik hadden de weerzinwekkende taak gekregen ruim 300 kameraden te begraven, van wie de meeste waren gestorven in hun schuttersputje — doodgevroren. De grond was echter zo bevroren dat het onmogelijk was hen te begraven. In plaats daarvan stapelden wij de harde lijken achter lege huizen op, alsof het boomstammen waren. Zij zouden tot het voorjaar moeten wachten om begraven te worden.
ALS ik zou zeggen dat deze afgrijselijke opdracht mij van streek maakte, zou dat een understatement zijn. In mijn ellende gooide ik er onder tranen uit: „Unterscharführer (sergeant), kunt u me vertellen waarvoor al dit zinloze doden nodig is? Waarom is er zo veel haat in de wereld? Waarom moeten er oorlogen zijn?” Hij antwoordde mij verdrietig: „Ludwig, ik weet het echt niet. Geloof me, ik kan ook niet begrijpen waarom er zo veel lijden en haat in de wereld is.”
Twee dagen later werd ik door een ontploffende kogel in mijn nek getroffen, waardoor ik verlamd en buiten bewustzijn raakte, de dood nabij.
Maar doordat ik vragen bleef stellen, heb ik uiteindelijk persoonlijk kunnen ervaren hoe haat en wanhoop in liefde en hoop kunnen veranderen. Sta mij toe het uit te leggen.
Mijn ontmoeting met Hitler
Ik ben in 1920 in Oostenrijk geboren. Mijn vader was luthers en mijn moeder katholiek. Ik ging naar een particuliere lutherse school, waar ik geregeld godsdienstonderwijs kreeg van een predikant. Maar ik werd niet onderwezen over Jezus Christus als de Verlosser. De aandacht werd constant gevestigd op een „door God gezonden Führer”, Adolf Hitler, en een beoogd pangermaans rijk. Mijn leerboek scheen Hitlers boek Mein Kampf te zijn in plaats van de bijbel. Ook bestudeerde ik Rosenbergs boek Der Mythus des 20. Jahrhunderts, waarin hij probeerde te bewijzen dat Jezus Christus geen Jood maar een blonde Ariër was!
Ik raakte ervan overtuigd dat Adolf Hitler werkelijk door God gezonden was en in 1933 werd ik trots lid van de Hitlerjeugd. U kunt u vast wel voorstellen wat een opwindende gebeurtenis het was toen ik de gelegenheid kreeg hem persoonlijk te ontmoeten. Tot op de dag van vandaag herinner ik me duidelijk de manier waarop hij naar me keek met zijn ongewoon doordringende ogen. Ik was er zo diep van onder de indruk dat ik toen ik thuiskwam tegen Moeder zei: „Van nu af aan behoort mijn leven niet u toe. Mijn leven behoort mijn Führer toe, Adolf Hitler. Als ik zie dat iemand hem probeert te doden, zal ik me voor hem werpen om zijn leven te redden.” Pas jaren later begreep ik waarom Moeder alleen maar huilde en mij heel dicht tegen zich aan hield.
Vroege invloed van de nazi-partij
In 1934 kwamen de nationaal-socialisten tegen de Oostenrijkse regering in opstand. Tijdens dit conflict werd bondskanselier Engelbert Dollfuss, die tegen de eenwording van Oostenrijk en Duitsland gekant was, door nazi’s vermoord. De kopstukken van de opstand werden gearresteerd, berecht en ter dood veroordeeld. Vervolgens kondigde de Oostenrijkse regering de staat van beleg af en werd ik actief in de ondergrondse beweging van de Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiderspartij — de nazi-partij.
Toen kwam de Anschluss, de aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland in 1938, en de nazi-partij werd legaal. Kort daarna behoorde ik tot de loyale partijleden die nog datzelfde jaar door Hitler werden uitgenodigd om de jaarlijkse Rijkspartijdag in Neurenberg op de Zeppelinwiese bij te wonen. Daar zag ik Hitler zijn groeiende macht demonstreren. Zijn bombastische toespraken, waarmee hij het publiek in zijn ban hield, waren vol haat tegen alle tegenstanders van de nazi-partij, met inbegrip van het internationale jodendom en de Internationale Bijbelonderzoekers, nu bekend als Jehovah’s Getuigen. Ik herinner me nog heel goed zijn snoevende uitspraak: „Deze vijand van Groot-Duitsland, dit gebroed van Internationale Bijbelonderzoekers, zal in Duitsland worden uitgeroeid.” Ik had nog nooit Jehovah’s Getuigen ontmoet en vroeg me dus af wie die gevaarlijke mensen waren over wie hij met zo veel venijn sprak.
Mijn dienst in het concentratiekamp Buchenwald
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 meldde ik me onmiddellijk vrijwillig aan voor het elitekorps van Duitsland, de Waffen-SS. Ik was ervan overtuigd dat elk offer dat in deze oorlog van mij gevraagd werd, gerechtvaardigd zou zijn, want onze Führer was immers door God gezonden? Maar toen onze troepen in 1940 door Luxemburg en België naar Frankrijk trokken, was ik verontrust toen ik voor de eerste keer van dichtbij een dode soldaat zag — een knappe jonge Fransman. Ik kon niet begrijpen waarom jonge Franse mannen hun leven zouden willen offeren in een oorlog die Duitsland, met God aan onze kant, onmiskenbaar zou winnen.
In Frankrijk raakte ik gewond en ik werd naar Duitsland teruggebracht om daar in een ziekenhuis opgenomen te worden. Na mijn herstel werd ik overgeplaatst naar de buitenste rand van het concentratiekamp Buchenwald bij Weimar. Wij ontvingen strikte instructies van onze officieren ons niet in te laten met de kampbewakers, de SS-Totenkopfverbände, of met de gevangenen. Vooral werd het ons verboden het woongedeelte van de gevangenen te betreden, dat omgeven was door een hoge muur met een grote poort. Boven de poort stond de spreuk „Arbeit Macht Frei”. Alleen de SS-bewakers hadden speciale passen om dit terrein te betreden.
Elke dag zagen wij hoe in het kamp de gevangenen onder leiding van een SS-bewaker en een verantwoordelijke gevangene die een Kapo werd genoemd, naar hun werktoewijzingen moesten marcheren. Er waren joden met de davidster op hun gevangenisjasje, politieke gevangenen met hun rode driehoek, misdadigers met hun zwarte teken en Jehovah’s Getuigen met hun paarse driehoek.
Het was onvermijdelijk dat het ongewoon stralende gezicht van de Getuigen mij opviel. Ik wist dat de omstandigheden waarin zij leefden ten hemel schreiend waren; toch gedroegen zij zich met een waardigheid die hun uitgemergelde aanzien logenstrafte. Daar ik nagenoeg niets over hen wist, informeerde ik bij onze hogere officieren waarom de Getuigen naar concentratiekampen waren gestuurd. Het antwoord luidde dat zij een Joods-Amerikaanse sekte waren die nauwe banden met de communisten onderhield. Maar hun onberispelijke gedrag, hun onwrikbare principes en hun morele reinheid intrigeerden mij.
Het einde van mijn „messias”
In 1945 stortte de wereld waarin ik geloofd had in. Mijn „god”, Adolf Hitler, door de geestelijken toegejuicht als de door God gezonden Führer, bleek een valse messias te zijn. Zijn beoogde „duizendjarig rijk” lag na slechts twaalf jaar totaal in puin. Hij was ook een lafaard die zijn verantwoordelijkheid voor het afslachten van miljoenen mannen, vrouwen en kinderen ontvluchtte door zelfmoord te plegen. Het latere nieuws van het afwerpen van de eerste atoombommen op Japan bezorgde mij bijna een geestelijke instorting.
Dramatische veranderingen in mijn leven
Kort nadat de vijandelijkheden van de Tweede Wereldoorlog waren geëindigd, werd ik bij de Amerikaanse CIC (de contra-inlichtingendienst), een onderdeel van het Amerikaanse bezettingsleger, aangegeven. Ik werd gearresteerd als nazi en lid van de Waffen-SS. Mijn lieve verloofde, Trudy, vond uiteindelijk een dokter die de CIC er, op grond van de gevolgen die ik van een ruggegraatsblessure ondervond, toe wist te overreden mij om gezondheidsredenen uit de gevangenis te ontslaan. Daarop werd ik onder huisarrest geplaatst totdat ik gezuiverd was van alle beschuldigingen een oorlogsmisdadiger te zijn.
Als oorlogsinvalide werd ik voor een medisch onderzoek naar het ziekenhuis voor gerepatrieerden in de Oostenrijkse Alpen gestuurd. Toen ik op een bijzonder mooie lentemorgen genoot van het adembenemende landschap en de warme zonneschijn en luisterde naar het melodieuze gezang van de vogels, uitte ik uit het diepst van mijn hart een kort gebed: „God, als u werkelijk bestaat, moet u de vele vragen die mij dwarszitten, kunnen beantwoorden.”
Enkele weken later — ik was toen weer thuis — kwam een van Jehovah’s Getuigen bij mij aan de deur. Ik nam bijbelse lectuur van haar. Alhoewel zij geregeld elke zondagochtend terugkwam, besteedde ik destijds helemaal geen serieuze aandacht aan de lectuur die zij achterliet en las ik er ook niet in. Op een dag kwam ik echter neerslachtiger dan gewoonlijk van mijn werk thuis. Mijn vrouw stelde voor dat ik iets las om te proberen mijn geest tot rust te brengen — een door de Getuigen achtergelaten brochure getiteld Vrede — Is hij van blijvende duur?
Ik begon de brochure te lezen en vond de inhoud zo boeiend dat ik ze in één ruk uitlas. Ik zei tegen mijn vrouw: „Deze brochure is in 1942 gedrukt. Als iemand toen op straat had gezegd dat Hitler en Mussolini de oorlog zouden verliezen en dat de Volkenbond weer zou verschijnen in de vorm van de Verenigde Naties, zouden de mensen hebben gedacht dat hij geestelijk gestoord was. Maar wat nu geschiedenis is, is precies wat er volgens deze brochure zou gebeuren. Hebben wij ergens een bijbel zodat ik deze verwijzingen naar de Schrift kan nakijken?”
Mijn vrouw ging naar de zolder en vond een oude Luther-vertaling van de bijbel. Ik checkte de in de brochure vermelde bijbelverzen. Al gauw begon ik dingen te leren waar ik nog nooit van gehoord had. Ik leerde over de bijbelse belofte van een nieuwe wereld hier op aarde onder Gods Messiaanse koninkrijk. Die reële hoop op een toekomst vol geluk en zekerheid komt tot uiting in de woorden van Jezus’ Modelgebed, dat ik als jongen vaak opgezegd had: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde.” En tot mijn grote verbazing leerde ik dat de Almachtige God, de Schepper van hemel en aarde, een persoonlijke naam heeft, Jehovah. — Mattheüs 6:9, 10; Psalm 83:18.
Het duurde niet lang of ik begon de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen bij te wonen. Op mijn eerste vergadering maakte ik kennis met een bejaarde vrouw wier dochter en schoonzoon wegens hun geloof in een Duits concentratiekamp terechtgesteld waren. Ik schaamde me diep. Ik legde haar uit dat ik door mijn vroegere connecties uit de eerste hand wist wat zij en haar familie hadden meegemaakt en dat zij gezien mijn band met de verantwoordelijken het recht had mij vol afkeer in mijn gezicht te spugen.
Tot mijn verbazing las ik op haar gezicht geen haat maar welden er tranen van vreugde in haar ogen op. Zij omhelsde mij hartelijk en zei: „O, wat geweldig is het dat de Almachtige God, Jehovah, mensen uit zulke tegengestelde groepen toestaat in zijn heilige organisatie te komen!”
In plaats van de haat die ik overal om mij heen gezien had, weerspiegelden deze mensen echt Gods onzelfzuchtige liefde — ware christelijke liefde. Ik herinnerde me gelezen te hebben wat Jezus zei: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Johannes 13:35). Dat was precies wat ik had gezocht. Nu was het mijn beurt voor tranen. Ook ik begon te huilen als een kind, vol waardering voor zo’n wonderbare God, Jehovah.
Ik moest nog veel leren
Na verloop van tijd droeg ik mijn leven aan Jehovah God op en in 1948 werd ik gedoopt. Maar ik ontdekte al gauw dat ik nog veel moest leren. Ik was bijvoorbeeld zo grondig gehersenspoeld door het nazisme, dat ik niet kon begrijpen waarom Jehovah’s organisatie soms artikelen tegen de beruchte SS drukte. Ik redeneerde dat ons als individuen geen blaam trof. Wij waren slechts soldaten geweest en de meesten van ons hadden niets geweten van wat zich in de concentratiekampen afspeelde.
Toen sloeg op een dag een lieve broeder die mijn probleem begreep en die zelf jarenlang in een concentratiekamp had gezeten, zijn arm om mijn schouder en zei: „Broeder Ludwig, luister nu eens goed naar me. Als het je moeite kost dit punt te begrijpen en je merkt dat het je dwarszit, zet het dan gewoon van je af. Draag je probleem dan in gebed aan Jehovah over. Je kunt van me aannemen dat als je dat doet, de dag zal komen dat Jehovah je inzicht zal geven in deze en elke andere kwestie die je van je stuk brengt.” Ik nam zijn wijze raad ter harte, en naarmate de jaren verstreken, merkte ik dat het inderdaad precies zo ging. Uiteindelijk begreep ik dat het hele nationaal-socialistische systeem, met inbegrip van de SS, gewoon een van de vele duivelse onderdelen was van Satans totale wereldstelsel. — 2 Korinthiërs 4:4.
Terug naar de Zeppelinwiese in Neurenberg
Kunt u zich voorstellen wat een hoogtepunt in mijn leven het was om in 1955 naar Neurenberg terug te keren en daar het „Triumphierendes Königreich”-congres van Jehovah’s Getuigen bij te wonen? Ja, dit congres werd op dezelfde plek gehouden waar ik Hitler had horen pochen dat hij Jehovah’s Getuigen in Duitsland zou uitroeien. Hier kwamen een week lang ruim 107.000 van Jehovah’s Getuigen en vrienden van overal ter wereld bijeen voor aanbidding. Er werd niet geduwd; er klonken geen boze stemmen. Een werkelijk eensgezinde, internationale familie die vreedzaam samenwoonde.
Het valt niet mee de emoties te beschrijven die ik ervoer toen ik op dat congres enkele van mijn vroegere kameraden bij de Waffen-SS tegenkwam die nu opgedragen dienstknechten van Jehovah God waren. Wat een vreugdevolle hereniging!
Mijn ogen zijn vol hoop op de toekomst gericht
Sedert mijn opdracht en doop heb ik het voorrecht gehad verscheidene huisbijbelstudies bij ex-nazi’s in Oostenrijk te leiden. Enkelen van hen zijn nu ook opgedragen Getuigen van Jehovah. In 1956 ben ik uit Oostenrijk geëmigreerd en ik woon nu in Australië. Hier heb ik het voorrecht genoten in de volle-tijddienst te staan. De laatste tijd echter wordt mijn activiteit door het klimmen der jaren en een achteruitgaande gezondheid beperkt.
Een van de dingen waarop ik het vurigst hoop, is enkele van de getrouwe mannen en vrouwen uit de dood terug te verwelkomen die geweigerd hebben onder het goddeloze nazi-systeem te schipperen en om hun rechtschapenheid in concentratiekampen terechtgesteld werden.
Intussen heb ik zo letterlijk als maar mogelijk is de verwoestende hoedanigheid haat in liefde en hoop zien veranderen. Ik koester nu de krachtige hoop eeuwig in menselijke volmaaktheid op een paradijsaarde te leven, vrij van ziekte en dood — een hoop die niet alleen voor mij geldt maar ook voor alle anderen die zich nederig onderwerpen aan Jehovah’s thans regerende Koning, Christus Jezus. In mijn geval kan ik werkelijk vol overtuiging de woorden van de apostel Paulus herhalen: „De hoop leidt niet tot teleurstelling, want de liefde van God is in ons hart uitgestort door middel van de heilige geest, die ons werd gegeven.” — Romeinen 5:5.
[Illustratie op blz. 13]
In mijn SS-uniform
[Illustraties op blz. 14, 15]
Het in 1955 gehouden „Zegevierend Koninkrijk”-congres van Jehovah’s Getuigen in Neurenberg, op de plek waar Hitler vroeger zijn jaarlijkse nazi-bijeenkomsten hield
[Verantwoording]
Foto: U.S. National Archives
[Illustratie op blz. 15]
Met mijn aktentas, klaar om te gaan prediken in Australië
[Illustratieverantwoording op blz. 11]
UPI/Bettmann