Een model voor de behandeling van vluchtelingen
IN DE Wet die Jehovah God aan de natie Israël gaf, werden de Israëlieten herinnerd aan hun eigen situatie als vluchtelingen in Egypte (Exodus 22:21; 23:9; Deuteronomium 10:19). Zij kregen dus instructies om de inwonende vreemdelingen onder hen goed te behandelen, als broeders zelfs.
Gods Wet bepaalde: „Ingeval een inwonende vreemdeling [die vaak een vluchteling was] bij u in uw land vertoeft, moogt gij hem niet slecht behandelen. De inwonende vreemdeling die bij u vertoeft, dient voor u te worden als een ingeborene van u; en gij moet hem liefhebben als uzelf, want gij werdt inwonende vreemdelingen in het land Egypte.” — Leviticus 19:33, 34.
In het besef dat inwonende vreemdelingen vaak kwetsbaar en onbeschermd waren, gaf Jehovah specifieke wetten voor hun welzijn en bescherming. Beschouw de volgende rechten eens die hun werden gewaarborgd.
HET RECHT OP EEN EERLIJK PROCES: „Een en dezelfde rechterlijke beslissing dient voor u te gelden. De inwonende vreemdeling en de ingeborene dienen werkelijk gelijk te zijn.” „Gij moogt het recht van de inwonende vreemdeling . . . niet buigen.” — Leviticus 24:22; Deuteronomium 24:17.
HET RECHT OP EEN DEEL VAN DE TIENDEN: „Na verloop van drie jaar zult gij het gehele tiende deel van uw opbrengst in dat jaar uitbrengen, en gij moet het binnen uw poorten neerleggen. En de leviet, omdat hij geen deel noch erfdeel met u heeft, en de inwonende vreemdeling en de vaderloze jongen en de weduwe die binnen uw poorten zijn, moeten komen, en zij moeten eten en zich verzadigen.” — Deuteronomium 14:28, 29.
HET RECHT OP EEN EERLIJK LOON: „Gij moogt een loonarbeider die in moeilijkheden verkeert en arm is, niet te kort doen, ongeacht of hij een van uw broeders is of een van uw inwonende vreemdelingen die zich in uw land, binnen uw poorten, bevinden.” — Deuteronomium 24:14.
HET RECHT OP ASIEL VOOR EEN ONOPZETTELIJKE DOODSLAGER: „Voor de zonen van Israël en voor de inwonende vreemdeling en voor de bijwoner in hun midden zullen deze zes steden tot toevluchtsoord dienen, opdat een ieder die zonder opzet een ziel doodslaat, daarheen kan vluchten.” — Numeri 35:15.
HET RECHT OP NALEZEN: „Wanneer gij de oogst van uw land binnenhaalt, moogt gij de rand van uw veld niet geheel afoogsten, en de nalezing van uw oogst moogt gij niet bijeenrapen. Ook moogt gij de restanten van uw wijngaard niet inzamelen, en gij moogt de verstrooide druiven van uw wijngaard niet bijeenrapen. Voor de ellendige en de inwonende vreemdeling dient gij ze over te laten. Ik ben Jehovah, uw God.” — Leviticus 19:9, 10.
Onze Schepper, Jehovah God, heeft beslist mededogen met vluchtelingen en het zal hem behagen als wij dat ook hebben. „Wordt . . . navolgers van God”, schreef de christelijke apostel Paulus, „en blijft in liefde wandelen.” — Efeziërs 5:1, 2.
[Illustratieverantwoording op blz. 9]
Jongen links: UN-FOTO 159243/J. Isaac