GLAS
Een mengsel van speciaal zand (siliciumdioxide) met sporen van andere elementen zoals borium, fosfor en lood, samengesmolten bij een temperatuur van ongeveer 1650 °C. Na afkoeling is het aldus ontstane glas niet-kristallijn, glad, uiterst hard en vrij breekbaar. Door vulkanische hitte is een soort glas ontstaan dat obsidiaan wordt genoemd, en bij blikseminslag in zand worden de zandkorrels soms aaneengesinterd tot lange, dunne glazen buizen die als fulgurieten bekendstaan.
In Egypte zijn glazen kralen gevonden die volgens archeologen zo’n 4000 jaar geleden zijn vervaardigd, ongeveer in de tijd dat Abraham werd geboren. Job, die in de 17de eeuw voor de gewone tijdrekening leefde, noemt glas wegens zijn kostbaarheid samen met goud: „Goud en glas kunnen met haar [de wijsheid] niet vergeleken worden.” — Job 28:17.
De apostel Johannes gebruikt in de beschrijving van zijn visioenen uitdrukkingen als „helder glas” en „doorzichtig glas” (Opb 21:18, 21); ook spreekt hij over „een glazen zee, kristal gelijk”. — Opb 4:6.