HASABJA
(Hasa̱bja) [Jehovah heeft in aanmerking genomen (beschouwd)].
1. Een leviet in de afstammingslijn vanaf Merari tot aan de tempelzanger Ethan (1Kr 6:31, 44-47). Mogelijk dezelfde als nr. 6.
2. Hoofd van de 12de van de 24 groepen waarin David de levitische tempelmusici verdeelde; een van de zes zonen van Jeduthun en mogelijk een nakomeling van nr. 1. — 1Kr 25:1, 3, 19.
3. Een bestuurder „voor al het werk van Jehovah en voor de dienst van de koning” die door David samen met zijn broeders over het gebied ten W van de Jordaan werd aangesteld. Hij was een leviet, een nakomeling van Kehaths zoon Hebron (1Kr 26:30; 23:12). Mogelijk dezelfde als nr. 4.
4. Een vorst en leider van de stam Levi tijdens de regering van David (1Kr 27:16, 17, 22). Mogelijk dezelfde als nr. 3.
5. Een van „de oversten van de levieten” die vele dieren als bijdrage schonken voor koning Josia’s grootse paschaviering. — 2Kr 35:1, 9.
6. Een leviet wiens nakomeling na de Babylonische ballingschap in Jeruzalem woonde (1Kr 9:2, 3, 14; Ne 11:1, 4, 15, 20). Mogelijk dezelfde als nr. 1.
7. Een van de oversten der priesters aan wie Ezra in 468 v.G.T. het transport van kostbare materialen van Babylon naar Jeruzalem toevertrouwde (Ezr 8:24-30). Hij is wellicht dezelfde die in vers 19 wordt genoemd en mogelijk dezelfde als nr. 9.
8. Een leviet, misschien een nakomeling van nr. 1, die in de dagen van Nehemia de nationale overeenkomst van trouw bekrachtigde (Ne 9:38; 10:1, 9, 11). Mogelijk was hij dezelfde als nr. 10 of 11.
9. Een priester die tijdens de ambtsperiode van de hogepriester Jojakim, de opvolger van Jesua, hoofd van het vaderlijk huis van Hilkia was (Ne 12:10, 12, 21). Mogelijk dezelfde als nr. 7.
10. Een van de hoofden van de levieten die tijdens Jojakims ambtsperiode dienden. — Ne 12:23, 24, 26; zie nr. 8.
11. Een levitische vorst van het halve district Kehila, die voor zijn district een gedeelte van de muur van Jeruzalem herstelde. — Ne 3:17; zie nr. 8.
12. Een leviet van „de zonen van Asaf”; een van zijn nakomelingen was in het Jeruzalem na de ballingschap opziener van de levieten. — Ne 11:22.