NEBAJOTH
(Neba̱joth).
De eerstgeborene van Ismaëls twaalf zonen en de grondlegger van een van de belangrijke Arabische stammen (Ge 25:13-16; 1Kr 1:29-31). De zuster van Nebajoth, Mahalath (of misschien Basmath), trouwde met haar neef Esau (Ge 28:9; 36:2, 3). Er wordt niet gezegd waar de nakomelingen van Nebajoth precies woonden; waarschijnlijk waren zij nomaden, die als bedoeïenen rondtrokken met hun kudden. In Jesaja’s tijd werden „de kudden van Kedar” (Kedar was de broer van Nebajoth) en „de rammen van Nebajoth” samen genoemd in een profetie waarin werd voorzegd hoe zulke dieren als goedgekeurde offers op Jehovah’s altaar gebracht zouden worden. — Jes 60:7.
Sommige geleerden hebben gepoogd de nakomelingen van Nebajoth te vereenzelvigen met de Nabateeën uit latere tijden, maar de bewijzen hiervoor zijn niet steekhoudend.