RECHABIETEN
(Rechabi̱e̱ten) [Van (behorend tot) Rechab].
Nakomelingen van de Keniet Rechab via Jonadab. — Jer 35:6; 1Kr 2:55.
Het schijnt dat in de tijd van Jonadab ten minste enkele van de Rechabieten in het noordelijke koninkrijk woonden, want het was daar dat Jonadab zich bij Jehu (die van ca. 904–877 v.G.T. regeerde) aansloot om de strijd aan te binden tegen de Baälaanbidding en tegen „allen . . . die van Achabs huis te Samaria overgebleven waren” (2Kon 10:15-17). Jonadab legde zijn familie het gebod op (of dit voor of na de ervaring met Jehu was, wordt niet vermeld) om in tenten te wonen, geen zaad te zaaien noch wijngaarden te planten en geen wijn te drinken, omdat zij inwonende vreemdelingen in het land waren. — Jer 35:6-10.
Tegen het einde van Jojakims regering (628–618 v.G.T.) woonde een aantal Rechabieten in Juda. Toen Nebukadnezar tegen het land optrok, zochten de Rechabieten binnen Jeruzalem bescherming tegen de Chaldeeën en de Syriërs. Op Jehovah’s bevel bracht Jeremia hun leider Jaäzanja en alle Rechabieten naar een eetvertrek in de tempel (Jer 35:1-4). Dat een van de eetvertrekken voldoende ruimte bood aan hen allen duidt erop dat zij niet erg talrijk waren. Jeremia zette hun op Gods aanwijzing bekers wijn voor en zei: „Drinkt wijn.” Uit respect voor het gebod van hun voorvader weigerden zij te drinken, en zij legden uit dat zij alleen maar vanwege de binnenvallende legers kort voordien hun leven in tenten hadden opgegeven en naar de stad waren getrokken. — Jer 35:5-11.
Jehovah was ingenomen met de respectvolle gehoorzaamheid die zij aan de dag legden. Hun onwankelbare gehoorzaamheid jegens een aardse vader vormde een tegenstelling met de ongehoorzaamheid van de Judeeërs jegens hun Schepper (Jer 35:12-16). Als beloning deed God de Rechabieten de belofte: „Van Jonadab, de zoon van Rechab, zal niet worden afgesneden een man die voor altijd voor mijn aangezicht staat.” — Jer 35:19.
Na de ballingschap, toen Nehemia stadhouder was, herstelde „Malkia, de zoon van Rechab,” de Aspoort. Als deze Rechab dezelfde is als de vader of voorvader van Jonadab, blijkt daaruit dat de Rechabieten de ballingschap hadden overleefd en naar het land waren teruggekeerd (Ne 3:14). In 1 Kronieken 2:55 wordt Hammath als „de vader van het huis van Rechab” vermeld.