Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • it-2 ‘Romeinen, De brief aan de’
  • Romeinen, De brief aan de

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Romeinen, De brief aan de
  • Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Vergelijkbare artikelen
  • Romeinen, brief aan de
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Bijbelboek nummer 45 — Romeinen
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
  • Romeinen — goed nieuws voor jood en heiden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1976
  • De Romeinen ontvangen het beste nieuws
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
Meer weergeven
Inzicht in de Schrift, Deel 2
it-2 ‘Romeinen, De brief aan de’

ROMEINEN, DE BRIEF AAN DE

Een door de apostel Paulus aan de christenen in Rome geschreven brief die tot de christelijke Griekse Geschriften behoort. Dat Paulus deze brief heeft geschreven, is nooit ernstig in twijfel getrokken en de canoniciteit ervan wordt door bijna alle bijbelgeleerden erkend, met uitzondering van enkele die de inhoud ervan niet met hun geloofsleer in overeenstemming kunnen brengen. In werkelijkheid strookt de brief volledig met de rest van de geïnspireerde Geschriften. Paulus citeert zelfs overvloedig uit de Hebreeuwse Geschriften en verwijst er talloze malen naar, zodat er gezegd kan worden dat de brief stevig gefundeerd is op de Hebreeuwse Geschriften en de leringen van Christus.

Wanneer en waar geschreven. De brief werd omstreeks 56 G.T. vanuit Korinthe geschreven. Paulus dicteerde de brief aan Tertius, die blijkbaar zijn secretaris was (Ro 16:22). Febe, die in Kenchrea woonde, de havenstad van Korinthe (zo’n 11 km daarvandaan), heeft de brief mogelijk naar Rome gebracht (Ro 16:1). Zoals uit Paulus’ opmerkingen in hoofdstuk 1 vers 9-15 blijkt, was hij tot op dat tijdstip nog nooit in Rome geweest.

Oprichting van de gemeente te Rome. Het kan zijn dat de gemeente werd opgericht door enkele van de joden en proselieten uit Rome die met Pinksteren 33 G.T. een bezoek aan Jeruzalem hadden gebracht en getuige waren geweest van de wonderbaarlijke uitstorting van de heilige geest alsook geluisterd hadden naar de toespraak van Petrus en naar datgene wat de andere daar bijeengekomen christenen hadden gezegd (Han 2). Maar het kan ook zijn dat later andere tot het christendom bekeerde personen het goede nieuws over de Christus naar Rome hebben gebracht, want aangezien deze grote stad het centrum van het Romeinse Rijk was, vestigden mettertijd velen zich daar en werd de stad bovendien door heel wat reizigers en zakenlieden bezocht. Paulus zendt respectvolle groeten aan Andronikus en Junias, zijn ’bloedverwanten en medegevangenen, mannen van aanzien onder de apostelen’, die Christus langer hadden gediend dan Paulus. Het kan heel goed zijn dat deze mannen een aandeel hebben gehad aan de oprichting van de christelijke gemeente in Rome (Ro 16:7). Toen Paulus de brief schreef, bestond de gemeente blijkbaar reeds enige tijd en was ze zo energiek bezig geweest dat er in de hele wereld over haar geloof werd gesproken. — Ro 1:8.

Doel van de brief. Wanneer men de brief leest, wordt het zonder meer duidelijk dat deze geschreven werd aan een christelijke gemeente die uit zowel joden als heidenen bestond. In die tijd bevonden zich in Rome veel joden die na de dood van keizer Claudius — die de joden enige tijd daarvoor verbannen had — naar de stad waren teruggekeerd. Hoewel Paulus niet uit eigen ervaring op de hoogte was van de problemen waarmee de gemeente in Rome te kampen had, was hij misschien door zijn goede vrienden en medewerkers Priskilla en Aquila, en mogelijk ook door anderen die hij had ontmoet, over de toestand en het wel en wee van de gemeente ingelicht. Uit zijn groeten in hoofdstuk 16 blijkt dat hij heel wat leden van de gemeente persoonlijk kende.

Paulus pakte in zijn brieven specifieke problemen aan en behandelde aangelegenheden die hij uitermate belangrijk achtte voor degenen aan wie hij schreef. Met betrekking tot tegenkanting van de zijde der joden had Paulus de gemeenten in Galatië reeds geschreven teneinde hen te helpen de argumenten van deze tegenstanders te weerleggen, maar die brief handelde specifieker over pogingen die in het werk werden gesteld door joden die beweerden tot het christendom bekeerd te zijn doch „judaïsten” waren en die erop stonden dat bekeerlingen uit de heidenen besneden moesten worden en verplicht waren zich ook aan bepaalde andere voorschriften van de Mozaïsche wet te houden. In de gemeente te Rome schijnt dit probleem zich niet zo sterk te hebben voorgedaan, maar kennelijk heerste er onder zowel de joden als de heidenen jaloezie en een gevoel van superioriteit.

De brief was dus niet, zoals sommigen veronderstellen, slechts een algemene brief aan de gemeente te Rome, die zonder een specifiek oogmerk aan hen geschreven werd, maar behandelde klaarblijkelijk punten die zij onder de gegeven omstandigheden nodig hadden. De leden van de gemeente te Rome zouden de volledige betekenis en kracht van de door de apostel gegeven raad kunnen vatten, want ongetwijfeld beantwoordde hij precies de vragen waarmee zij worstelden. Het is duidelijk dat het zijn doel was het verschil in zienswijze dat er tussen de christenen uit de joden en de christenen uit de niet-joden bestond, tot klaarheid te brengen en hen te helpen tot volledige eenheid als één man in Christus Jezus te geraken. Maar door de manier waarop Paulus in zijn brief redeneert, verlicht hij ons verstand en verrijkt hij onze kennis van God, terwijl hij de rechtvaardigheid en onverdiende goedheid van God alsook de positie die Christus ten aanzien van de christelijke gemeente en de gehele mensheid inneemt, verheerlijkt.

Oprechtheid en hartelijkheid. In een commentaar op de authenticiteit van de brief aan de Romeinen zei de Engelse bijbelgeleerde dr. William Paley: „In een echte brief van St.-Paulus aan echte bekeerlingen zou het geschrevene uiteraard een uitvloeisel zijn van zijn vurige verlangen hen ertoe te brengen zijn overtuiging te delen; maar de manier waarop dit wordt gedaan, wordt gekenmerkt door een oprechtheid en een persoonlijke uitstraling, als ik het zo mag noemen, die mijns inziens in een van gevoelens ontblote vervalsing nooit tot uitdrukking hadden kunnen komen noch ooit ondersteuning hadden kunnen vinden.” — Horæ Paulinæ, 1790, blz. 50.

Paulus zette heel eerlijk en rechtstreeks de positie van de joden uiteen en toonde aan dat joden en heidenen in Gods ogen op gelijk niveau stonden. Dit dwong hem om enkele dingen te zeggen die voor joden een steen des aanstoots hadden kunnen zijn. Doch de liefde die Paulus voor zijn landgenoten had en zijn hartelijke gevoelens jegens hen kwamen tot uiting in de tactvolle manier waarop hij deze kwesties behandelde. Wanneer de dingen die hij zei zo zouden kunnen overkomen dat de Wet, of de joden, erdoor in een slecht daglicht werden geplaatst, liet hij er altijd tactvol een verzachtende opmerking op volgen.

Toen hij bijvoorbeeld zei: „Niet hij is een jood die het uiterlijk is, noch is besnijdenis dat wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt”, voegde hij eraan toe: „Wat is dan de superioriteit van de jood, of wat is het nut van de besnijdenis? Heel veel in elk opzicht. In de eerste plaats, dat hun de heilige uitspraken Gods werden toevertrouwd” (Ro 2:28; 3:1, 2). Nadat hij had gezegd: „Een mens [wordt] door geloof rechtvaardig verklaard . . ., afgescheiden van de werken der wet”, vervolgde hij snel met de woorden: „Doen wij dan door middel van ons geloof de wet teniet? Dat geschiede nooit! Integendeel, wij bevestigen de wet” (3:28, 31). Na zijn opmerking: „Maar nu zijn wij ontslagen van de Wet”, stelde hij de vraag: „Is de Wet zonde? Moge dat nooit waar worden! Werkelijk, ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de Wet” (7:6, 7). En in hoofdstuk 9 vers 1-3 bracht hij zijn genegenheid voor zijn vleselijke broeders, de joden, op de krachtigste wijze tot uitdrukking: „Ik zeg de waarheid in Christus; ik lieg niet, want mijn geweten legt met mij getuigenis af in heilige geest, dat ik grote droefheid en een onophoudelijk harteleed heb. Want ik zou wensen zelf vervloekt en van de Christus gescheiden te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees.” — Vgl. ook Ro 9:30-32 met 10:1, 2; en 10:20, 21 met 11:1-4.

Een studie van dit boek onthult derhalve dat het geen onsamenhangende bespreking zonder specifiek doel, maar een verhandeling die een doelgerichte boodschap overbrengt en een thema heeft, en dat geen enkel deel ervan volledig begrepen kan worden zonder het hele boek te bestuderen en te weten welk doel ermee wordt beoogd. Paulus beklemtoont de via Christus tot uitdrukking komende onverdiende goedheid van God, en hij laat uitkomen dat iemand alleen door deze onverdiende goedheid van Gods zijde, gekoppeld aan geloof van de zijde van de christen, rechtvaardig verklaard kan worden; hij merkt op dat noch jood noch heiden enige grond heeft om te roemen of zich boven de ander te verheffen. Hij waarschuwt de niet-joodse christenen zeer nadrukkelijk niet hoogmoedig te worden omdat zij hebben geprofiteerd van het feit dat de joden in gebreke waren gebleven Christus te aanvaarden, aangezien de val van de joden de heidenen in de gelegenheid had gesteld leden van het „lichaam” van Christus te worden. Hij zegt: „Zie daarom Gods goedheid en gestrengheid. Gestrengheid jegens hen die zijn gevallen, maar Gods goedheid jegens u, mits gij in zijn goedheid blijft; anders zult ook gij worden weggekapt.” — Ro 11:22.

[Kader op blz. 736]

HOOFDPUNTEN UIT ROMEINEN

Een brief waarin wordt uitgelegd dat rechtvaardigheid niet wordt verkregen op grond van afkomst of door werken van de Mozaïsche wet, maar door geloof in Jezus Christus en dank zij Gods onverdiende goedheid

Geschreven omstreeks 56 G.T., zo’n twintig jaar nadat de eerste heidenen christenen waren geworden

Rechtvaardigheid komt door geloof in Christus en dank zij Gods onverdiende goedheid (1:1–11:36)

Geloof is noodzakelijk voor redding; de bijbel zegt: „De rechtvaardige — door middel van geloof zal hij leven”

Hoewel de joden door God zeer begunstigd waren, zijn zij niet in staat geweest door middel van de Wet rechtvaardigheid te verwerven

Zowel joden als niet-joden zijn onder de zonde; „er is geen rechtvaardige, zelfs niet één”

Door Gods onverdiende goedheid kunnen zowel joden als niet-joden rechtvaardig verklaard worden als een vrije gave door middel van geloof, zoals Abraham rechtvaardig verklaard werd door geloof — zelfs voordat hij werd besneden

Mensen erven zonde en de dood van één mens, Adam; door bemiddeling van één mens, Jezus, worden vele zondaars rechtvaardig verklaard

Dit geeft iemand geen vrijbrief om te zondigen; wie slaven van de zonde blijven, zijn geen slaven van rechtvaardigheid

Degenen die vroeger onder de Wet stonden, zijn door middel van het lichaam van Christus „dood gemaakt ten aanzien van de Wet”; zij moeten in overeenstemming met de geest wandelen en de zondige praktijken van het lichaam doden

De Wet had ten doel zonden openbaar te maken; slechts door bemiddeling van Christus is er redding van zonde

God roept degenen die in eendracht met Christus zijn en verklaart hen rechtvaardig; Zijn geest legt getuigenis af dat zij Zijn zonen zijn

Vleselijk Israël ontving de beloften, maar de meeste Israëlieten trachtten rechtvaardigheid te verwerven door middel van de Wet, en daarom wordt slechts een overblijfsel gered; een openbare bekendmaking van geloof in Christus is noodzakelijk voor redding

De illustratie van de olijfboom toont aan hoe, wegens het gebrek aan geloof van het vleselijke Israël, niet-Israëlieten werden geënt, opdat het ware Israël gered zou kunnen worden

Hoe wij de superieure autoriteiten, onszelf en anderen dienen te bezien (12:1–15:13)

Bied uw lichaam aan als een God welgevallig slachtoffer, hervorm uw geest, gebruik uw gaven in Gods dienst, wees liefdevol en vurig van geest, volhard en blijf het kwade overwinnen met het goede

Wees aan de superieure autoriteiten onderworpen

Heb elkaar lief; wandel betamelijk, zonder van tevoren plannen te maken voor vleselijke begeerten

Oordeel anderen niet in gewetenszaken en misbruik uw christelijke vrijheid niet, waardoor u degenen met een zwak geweten doet struikelen

Laat u door Christus’ voorbeeld leiden door niet uzelf te behagen; wees bereid de zwakheden van anderen te dragen, terwijl u doet wat hun opbouw ten goede komt

Paulus’ liefdevolle belangstelling voor de gemeente te Rome (15:14–16:27)

Paulus schreef om zich van zijn opdracht als een apostel voor de heidenen te kwijten en opdat zij een aanvaardbare offergave voor God zouden zijn

Omdat Paulus geen gebied meer heeft waar het goede nieuws niet reeds is bekendgemaakt, wil hij graag naar Rome en vandaar naar Spanje, na eerst naar Jeruzalem gereisd te zijn met een van de broeders in Macedonië en Achaje afkomstige bijdrage voor de heiligen

Paulus groet vele gelovigen met name en moedigt de broeders aan degenen te mijden die verdeeldheid veroorzaken en ook wijs te zijn ten opzichte van het goede

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen