ONBEKENDE GOD
Deze uitdrukking stond in een inscriptie op een altaar dat de apostel Paulus tijdens zijn verblijf in Athene zag. De Atheners gaven van hun vrees voor godheden blijk door veel tempels en altaren te bouwen. Zij gingen zelfs zo ver dat zij het abstracte verafgoodden, doordat zij altaren oprichtten voor de Roem, de Bescheidenheid, de Kracht, de Overredingskunst en het Medelijden. Mogelijk uit vrees een god over het hoofd te zien en zich daardoor zijn misnoegen op de hals te halen, hadden de mannen van Athene een altaar opgericht met het opschrift: „Aan een onbekende God”. Aan het begin van zijn toespraak voor de stoïcijnen, epicuristen en anderen die op de Areopagus (Marsheuvel) samengekomen waren, vestigde Paulus tactvol hun aandacht op dit altaar en zei tot hen dat hij deze hun tot dusver onbekende God verkondigde. — Han 17:18, 19, 22-34.
Dat in Griekenland dergelijke altaren bestonden, wordt door de Griekse schrijvers Philostratus (170?–245 G.T.) en Pausanias (2de eeuw G.T.) bevestigd. Pausanias spreekt over altaren van „goden met de naam de Onbekende” (Rondleiding door Griekenland, Attica I, 4). Philostratus schrijft in zijn werk Leven van Apollonius van Tyana (VI, III): „Het getuigt van veel meer wijsheid en verstand om over alle goden goed te spreken, vooral in Athene, waar zelfs altaren opgericht zijn ter ere van onbekende goden.”