ABEDNEGO
(Abedne̱go) [dienstknecht van Nego, de Chaldeeuwse Mercurius].
De naam die werd gegeven aan Azarja, een van de jonge edelmannen uit het joodse koninklijke huis die in 617 v.G.T. door Nebukadnezar waren gevangengenomen (Dan. 1:3, 4, 7). Sommige geleerden geloven dat „Nego” een opzettelijke verbastering is van de naam Nebo, een Babylonische god, om Azarja niet te beledigen. De naam „Azarja” betekent „Jah heeft geholpen”, en het schijnt dat deze Hebreeën onder elkaar hun eigenlijke namen bleven gebruiken (Dan. 2:17). Na in Babylon eerst zijn religieuze rechtschapenheid met betrekking tot voedsel en drank te hebben getoond, volgde hij samen met Daniël, Hananja en Misaël succesvol een driejarige opleidingscursus en doorstond hij glansrijk het onderzoek dat door koning Nebukadnezar persoonlijk werd geleid (Dan. 1:4, 5, 8-20). Later stelde de koning op Daniëls verzoek Azarja en zijn twee metgezellen aan tot bestuurders van het rechtsgebied Babylon. — Dan. 2:49.
Abednego werd samen met Hananja en Misaël in een bovenmatig verhitte oven geworpen omdat zij geweigerd hadden te buigen voor het gouden beeld dat door koning Nebukadnezar was opgericht. Nadat de drie mannen op wonderbaarlijke wijze door een engel van God waren bevrijd, kwamen zij weer in de gunst van de koning. — Dan. 3:5, 8, 12, 15-30.