ASTORETH
(Asto̱reth).
Een Kanaänitische godin, die als de vrouw van Baäl werd beschouwd. Astoreth wordt dikwijls als naakte vrouw met overdreven vergrote geslachtskenmerken afgebeeld. De verering van deze godin was onder verscheidene volken der oudheid wijdverbreid, en de naam „Astoreth” kwam in diverse vormen voor. De Griekse naam is Astarte. Men vermoedt dat Astoreth slechts een andere voorstelling van de oude Babylonische moedergodin van de zinnelijke liefde, het moederschap en de vruchtbaarheid is, en men heeft haar met Isjtar en soortgelijke vruchtbaarheidsgodinnen in verband gebracht.
Het is mogelijk dat de Astorethcultus reeds ten tijde van Abraham in Kanaän bestond, want een van de steden daar heette „Asteroth-Karnaïm” (Gen. 14:5). Ook wordt in de Schrift melding gemaakt van de stad Astaroth, de woonplaats van de reusachtige koning Og van Basan. Uit de naam zou men kunnen opmaken dat deze stad wellicht een centrum van de Astorethcultus was. — Deut. 1:4; Joz. 9:10; 12:4.
De enkelvoudige vorm ‛asj·toʹreth (Astoreth) komt in de bijbel voor het eerst in verband met koning Salomo’s afvalligheid tegen het einde van zijn regering voor. Destijds begonnen de Israëlieten de Astoreth van de Sidoniërs te aanbidden (1 Kon. 11:5, 33). Verder komt de enkelvoudige vorm nog slechts voor wanneer wordt verhaald hoe koning Josia de hoge plaatsen neerhaalde die Salomo voor Astoreth en andere godheden had gebouwd (2 Kon. 23:13). Men vermoedt dat de Hebreeuwse vorm ‛asj·toʹreth waarschijnlijk een kunstmatige combinatie is van de Fenicische vorm van de naam van deze godin, ‛sjtrt, met de klinkers van het Hebreeuwse woord boʹsjeth (schande). Daarmee zou afschuw voor deze godin tot uitdrukking worden gebracht. Het meervoud ‛asj·ta·rōthʹ („Astorethbeelden”, NW; „Astarten”, WV) heeft waarschijnlijk betrekking op beelden of voorstellingen van deze heidense godin. — Recht. 2:13; 10:6; 1 Sam. 7:3, 4.
Volgens Gesenius is de naam „Astoreth” mogelijkerwijs afgeleid van sitara, het Perzische woord voor ster. Astoreth werd door sommige schrijvers uit de oudheid met de maan en door anderen met de planeet Venus vereenzelvigd. De bijbelse verwijzingen naar de verering van zon, maan en sterren in verband met de Baälsdienst in Israël doen vermoeden dat deze godin, die als Baäls vrouw werd beschouwd, mogelijkerwijs met een of meer hemellichamen geïdentificeerd werd (2 Kon. 23:5; Jer. 7:9; 8:2). Misschien is Astoreth de in Jeremia 7:18 en 44:17 genoemde „koningin des hemels”, over wie wordt bericht dat men ter ere van haar wierook brandde, drankoffers uitgoot en offerkoeken maakte.