Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1753
  • Zwagerhuwelijk

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Zwagerhuwelijk
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Vergelijkbare artikelen
  • Zwagerhuwelijk
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2004
  • Naomi
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Boaz (I)
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1753

ZWAGERHUWELIJK

(ook bekend als leviraatshuwelijk, van het Latijnse levir, broer van de echtgenoot).

De wet inzake het zwagerhuwelijk staat in Deuteronomium 25:5, 6 en luidt: „Ingeval broers te zamen wonen en een van hen gestorven is zonder een zoon te hebben, dient de vrouw van de overledene niet aan een vreemde man buiten de familie te gaan toebehoren. Haar zwager dient tot haar te komen, en hij moet haar tot vrouw nemen en een zwagerhuwelijk met haar sluiten. En het moet geschieden dat op de eerstgeborene die zij zal baren, de naam van zijn gestorven broer dient over te gaan, opdat zijn naam niet uit Israël wordt uitgewist.” Deze wet gold ongetwijfeld ongeacht of de nog levende broer gehuwd was of niet. (Een voorbeeld van het zwagerhuwelijk in patriarchale tijden is te vinden in Genesis hoofdstuk 38.)

Jehovah is degene „aan wie elke familie in de hemel en op aarde haar naam te danken heeft” (Ef. 3:15). Hij hecht waarde aan het voortbestaan van de familienaam en de geslachtslijn. Dit beginsel werd in patriarchale tijden gevolgd en later in het Wetsverbond met Israël opgenomen. De vrouw diende dus niet met iemand buiten de familie te trouwen. Wanneer haar zwager haar tot vrouw nam, zou de eerstgeborene niet de naam van de zwager, maar die van de overleden man dragen. Dit betekent niet dat het kind altijd de naam van de overledene kreeg, maar dat hij de geslachtslijn voortzette en dat de erfelijke bezitting in het vaderlijke huis bleef.

„Ingeval broers te zamen wonen”, betekende blijkbaar niet dat zij in hetzelfde huis woonden, maar bij elkaar in de buurt. Natuurlijk zou het voor een broer die ver weg woonde erg moeilijk zijn om voor zijn eigen erfdeel en voor dat van zijn broer zorg te dragen totdat een erfgenaam dit kon doen. Volgens de talmoed betekende het echter niet dat zij in dezelfde omgeving woonden, maar in dezelfde tijd leefden.

Volgens de Wet moest de weduwe, ingeval een zwager zich niet van zijn taak wilde kwijten, de zaak voor de oudere mannen van de stad brengen en hen hierover inlichten. Vervolgens moest de zwager voor hen verschijnen om formeel te verklaren dat hij haar niet wenste te huwen. Dan moest de weduwe hem de sandaal van zijn voet trekken en hem in het gezicht spuwen. Daarna moest zijn naam in Israël genoemd worden: „Het huis van degene wiens sandaal werd uitgetrokken”, wat een grote schande voor zijn huisgezin betekende. — Deut. 25:7-10.

Wellicht is het gebruik om de sandaal uit te trekken, terug te voeren op het feit dat iemand die een stuk land in bezit nam, zijn eigendomsrecht daarop deed gelden door met zijn sandalen aan de grond te betreden. Wie ten overstaan van de aangestelde oudere getuigen in de stadspoort zijn sandaal uittrok en die aan een ander gaf, deed afstand van zijn positie en zijn bezitting.

In het boek Ruth wordt meer licht op de kwestie geworpen. Toen een Judeeër, Elimelech genaamd, en zijn twee zonen stierven, bleven zijn vrouw Naomi en zijn twee schoondochters als weduwen achter. Elimelech had een nauwe bloedverwant, misschien een broer, die in de bijbel als „Zo-en-zo” wordt aangeduid. Omdat hij de naaste bloedverwant was, werd hij de go·’elʹ of losser genoemd. Hij weigerde echter zijn plicht na te komen en gaf dit te kennen door zijn sandaal uit te trekken, waardoor Boaz de naaste bloedverwant met het lossingsrecht werd. Daarop kocht Boaz Elimelechs land en nam daarmee tevens Naomi tot vrouw, maar omdat zij te oud was om nog kinderen te baren, werd in werkelijkheid haar tot weduwe geworden schoondochter Ruth zijn vrouw, opdat door een kind van haar Elimelechs naam in stand werd gehouden. Toen het kind, Obed, werd geboren, zeiden de buurvrouwen: „Aan Naomi is een zoon geboren”, omdat zij het kind als de zoon van Elimelech en Naomi beschouwden. Boaz en Ruth bewezen Jehovah een dienst, en de naam die hun zoon kreeg, betekent „dienaar; dienende; knecht”. Jehovah zegende deze regeling, want Obed werd de voorvader van David en maakte daardoor deel uit van de directe afstammingslijn van Jezus Christus. — Ruth hfdst. 4.

Het recht op een leviraatshuwelijk ging klaarblijkelijk over op de naaste mannelijke bloedverwant, zoals uiteengezet in de wet inzake erfelijk bezit, namelijk eerst op de oudste broer, daarna op andere broers in volgorde van leeftijd, vervolgens aan ooms van vaderszijde enz. (Num. 27:5-11). In Mattheüs 22:23-28 en Lukas 20:27-33 wordt op het zwagerhuwelijk gedoeld en getoond dat de plicht om met de weduwe van de kinderloze man te trouwen, steeds bij overlijden van de ene broer op de volgende overging. De plicht om een zwagerhuwelijk aan te gaan, rustte allereerst op de oudste broer, en klaarblijkelijk kon een jongere broer hem daarin niet passeren, tenzij de oudste broer weigerde zich van zijn plicht te kwijten.

Volgens de interpretatie van de Sadduceeën was de regeling van het zwagerhuwelijk alleen van toepassing op verloofde maagden, maar volgens de zienswijze van de Farizeeën was ze van toepassing op weduwen. Uit het verslag in het boek Ruth blijkt dat Naomi een weduwe was, die twee zonen had gebaard. Beiden waren gestorven zonder een erfgenaam achter te laten.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen