Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1447-1448
  • Stad

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Stad
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • KEUZE VAN VESTIGINGSPLAATS
  • Stad
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • „Laten wij een stad voor ons bouwen”
    Ontwaakt! 1994
  • Levietensteden
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Steden — Vanwaar de crisis?
    Ontwaakt! 2001
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1447-1448

STAD.

Een dichtaaneengesloten nederzetting, qua omvang, bevolking of belangrijkheid groter dan een plaats of een dorp. Het Hebreeuwse woord ‛ir, dat met „stad” wordt vertaald, komt in de Schrift bijna 1100 maal voor. Soms wordt het woord qir·jahʹ (plaats, stad) als een synoniem of in een parallellisme gebruikt. Bijvoorbeeld: „Hierna zult gij worden genoemd: Stad [‛ir] der Rechtvaardigheid, Getrouwe Stad [qir·jahʹ]”, of „Hoe komt het dat de roemrijke stad [‛ir] niet verlaten is, de stad [qir·jathʹ] van uitbundige vreugde?” — Jes. 1:26; Jer. 49:25.

„Nederzettingen”, „onderhorige plaatsen” en „dorpen”, die in de Hebreeuwse Geschriften ook worden genoemd, onderscheidden zich van „steden” doordat ze geen ommuurde gemeenschappen waren, maar met het open land verbonden waren (1 Sam. 6:18). Als deze gemeenschappen in de buitenwijken of de onmiddellijke omgeving van een versterkte stad lagen, werden ze aangeduid als „onderhorige plaatsen” (letterlijk: „dochters”) van de ommuurde stad (Num. 21:25). De wet van Mozes maakte ook een wettelijk onderscheid tussen de ommuurde steden enerzijds en de nederzettingen en dorpen, die geen muur hadden, anderzijds. Indien iemand die in een nederzetting woonde, welke geen muur had, zijn huis verkocht, behield hij altijd het recht om het terug te kopen, maar indien hij daartoe niet in staat was, werd het hem in het jubeljaar teruggegeven. Wanneer daarentegen een huis in een ommuurde stad werd verkocht, moest de verkoper het tijdens het volgende jaar terugkopen, anders bleef het onherroepelijk eigendom van de koper, behalve in het geval van de levietensteden (Lev. 25:29-34). Johannes noemde Bethlehem „het dorp waar David gewoonlijk was”, en Lukas (die wist dat Rehabeam het dorp had versterkt) sprak erover als een stad. — Joh. 7:42; Luk. 2:4; 2 Kron. 11:5, 6.

De eerste stedebouwer schijnt Adams moordzuchtige zoon Kaïn te zijn geweest, die de stad naar zijn zoon Henoch noemde (Gen. 4:17). Mochten er vóór de Vloed nog andere steden zijn geweest, dan zijn die in 2370 v.G.T. samen met hun namen in de Vloed verdwenen. Na de Vloed vormden de steden Babel, Erech, Akkad en Kalne in het land Sinear de aanvankelijke kern van Nimrods koninkrijk. Vervolgens breidde hij zijn rijk uit door de bouw van Nineve, Rehoboth-Ir, Kalah en Resen (gezamenlijk „de grote stad” genoemd) in het N. van de vallei van Mesopotamië (Gen. 10:10-12). Daarentegen bouwden de patriarchen Abraham, Isaäk en Jakob geen steden, maar woonden als tijdelijke inwoners in tenten, zelfs wanneer zij steden en dorpen in Kanaän en Egypte bezochten; omdat Abraham geen land bezat, moest hij louter om zijn dode te kunnen begraven het veld van Machpela kopen (Hebr. 11:9; Gen. 23:10-13). De verspieders die het land Kanaän hadden betreden, berichtten dat daar veel versterkte steden waren. — Num. 13:28; Deut. 9:1.

KEUZE VAN VESTIGINGSPLAATS

Het uitkiezen van de plaats voor een stad hing van verscheidene factoren af. Aangezien de verdediging over het algemeen van het hoogste belang was, werden steden in de oudheid gewoonlijk op hoogten of heuvels gebouwd. Ze waren hierdoor weliswaar al van verre zichtbaar, maar ook moeilijk toegankelijk (Matth. 5:14). Uitzonderingen vormden kuststeden en steden die aan de oevers van rivieren lagen. De natuurlijke barrières werden dikwijls versterkt door massieve muren, of door een complex van muren en torens, en in sommige gevallen werd er een gracht rondom de stad aangelegd (2 Kon. 9:17; Neh. 3:1–4:23; 6:1-15; Dan. 9:25). De gestadige groei van een stad maakte het soms nodig de muren uit te breiden om de omtrek te vergroten. De doorgangen in de muren werden beveiligd met sterke poorten die een langdurige belegering konden weerstaan. Buiten en achter de muren lagen de velden, de weidegronden en de bij een aanval dikwijls onbeschermde buitenwijken. — Num. 35:1-8; Joz. 21:41, 42.

Een goede watervoorziening in de naaste omgeving was een absoluut vereiste en mocht niet over het hoofd worden gezien wanneer er een plek voor een stad werd uitgekozen. Daarom werd het als ideaal beschouwd wanneer steden bronnen of putten binnen hun begrenzingen hadden. In bepaalde steden, met name Megiddo, Gezer en Jeruzalem, had men ondergrondse watertunnels, aquaducten en leidingen om water van bronnen buiten de stadsmuren aan te voeren (2 Sam. 5:8; 2 Kon. 20:20; 2 Kron. 32:30). Dikwijls bouwde men waterreservoirs en regenbakken om daarin tijdens de regentijd water op te vangen en voor later gebruik te bewaren. In sommige gevallen was het gebied vol met regenbakken, aangezien elk huisgezin zijn eigen watervoorziening wilde hebben. — 2 Kron. 26:10.

Gelijksoortige doeleinden en oogmerken bij de bouw van steden in de oudheid leidden tot grote overeenkomsten in hun ontwerp en grondplan. En daar er met het verstrijken der eeuwen weinig verandering optrad, zien bepaalde steden er nog vrijwel net zo uit als twee- of drieduizend jaar geleden. Wanneer men door de poorten een stad binnenging, bevond men zich op een grote open plaats, de marktplaats van de stad, het openbare plein, waar allerlei waren werden verhandeld en waar ten overstaan van getuigen contracten werden afgesloten en bezegeld (Gen. 23:10-18; 2 Kon. 7:1; Nah. 2:4). Hier bevond zich het openbare forum, waar nieuws werd uitgewisseld (Neh. 8:1, 3; Jer. 17:19), waar de oudere mannen en rechters van de stad zitting hielden (Ruth 4:1-10) en waar de reiziger de nacht kon doorbrengen indien toevallig niemand hem gastvrijheid bewees (Recht. 19:15-21). Soms waren er voor de bezoeker andere onderkomens in de stad beschikbaar. — Joz. 2:1; Recht. 16:1; Luk. 2:4-7; 10:35.

De grootte van veel steden uit de oudheid kan berekend worden aan de hand van de overblijfselen van hun muren, maar het inwonertal kan men slechts schatten. De archeoloog W. F. Albright schatte dat Debir 3 ha besloeg en 150 tot 250 huizen telde. Indien dit als uitgangspunt wordt genomen, kan Megiddo met zo’n 5 ha een bevolking van tussen de 3500 en 5000 hebben gehad, en Lachis met zo’n 7 ha wel tussen de 6000 en 7500. Aan de andere kant vernemen wij dat Nineve een zeer grote metropool was: „Nineve, de grote stad, waarin meer dan honderd twintig duizend mensen zijn die volstrekt het verschil niet weten tussen hun rechterhand en hun linker.” — Jona 4:11; 3:3.

De naam van de in de bijbel vermelde steden had gewoonlijk een betekenis en een doel — dikwijls werd door de naam iets uitgedrukt omtrent de ligging, het karakter of de afstamming van de inwoners en zelfs omtrent de profetische betekenis van de stad (Gen. 11:9; 21:31; Recht. 18:29). Soms werd, om een stad te onderscheiden van een andere met dezelfde naam, de aanduiding van het stamgebied waar ze lag aan de naam toegevoegd, zoals in het geval van „Bethlehem in Juda”, want er was ook een Bethlehem in Zebulon (Recht. 17:7; Joz. 19:10, 15). Enclavesteden waren steden die aan één stam toebehoorden maar in het gebied van een andere stam lagen. — Joz. 16:9.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen