KOLOSSENZEN, DE BRIEF AAN DE.
De geïnspireerde brief van de apostel Paulus aan de christenen in Kolosse, gewoonlijk gerangschikt als het twaalfde boek van de christelijke Griekse Geschriften.
SCHRIJVER EN AANLEIDING TOT DE BRIEF
In de openingswoorden geeft Paulus te kennen dat hij de schrijver van deze geïnspireerde brief is: „Paulus, door Gods wil een apostel van Christus Jezus, en Timotheüs, onze broeder, aan de heiligen en getrouwe broeders in eendracht met Christus te Kolosse” (Kol. 1:1, 2). Dat de apostel de schrijver is, wordt ook bevestigd door de slotgroet, die hij met eigen hand schreef. — Kol. 4:18.
Niet alleen de eigen verklaringen van Paulus in de brief zelf geven te kennen dat hij de schrijver was, maar ook het niet-bijbelse getuigenis in de werken van vroege belijdende christenen zoals Justinus Martyr, Irenaeus, Clemens van Alexandrië, Tertullianus en Origenes toont dit. Ook het interne bewijsmateriaal is zeer krachtig; de stijl is beslist kenmerkend voor Paulus. Er bestaat een tamelijk grote overeenkomst tussen de brief aan de Kolossenzen en die aan de Efeziërs, een andere door Paulus geschreven brief. Hoewel dit misschien komt doordat de brieven kort na elkaar zijn opgesteld en in deze beide steden wellicht dezelfde toestanden heersten, betekent zo’n overeenstemming ook dat als men Paulus als de schrijver van de brief aan de Efeziërs erkent, hij ook als de schrijver van de brief aan de Kolossenzen moet worden erkend. (Vergelijk bijvoorbeeld Kolossenzen 1:24-29 met Efeziërs 3:1-7; Kolossenzen 2:13, 14 met Efeziërs 2:1-5, 13-16; Kolossenzen 2:19 met Efeziërs 4:16; Kolossenzen 3:8-10, 12, 13 met Efeziërs 4:20-25, 31, 32; Kolossenzen 3:18-25; 4:1 met Efeziërs 5:21-23; 6:1-9.) Dat de brief aan de Kolossenzen met andere brieven van Paulus in de Chester Beatty-papyrus nr. 2 (uit de 3de eeuw G.T.) is vervat, toont bovendien duidelijk aan dat de brief aan de Kolossenzen door de vroege christenen als een van Paulus’ geïnspireerde brieven werd beschouwd.
Klaarblijkelijk waren er twee factoren die Paulus ertoe bewogen zijn brief aan de Kolossenzen te schrijven. In de eerste plaats had Eprafas aan de apostel een verslag over de geestelijke toestand van de gemeente uitgebracht. Enkele punten gaven reden tot bezorgdheid; maar er was ook goed nieuws, want Paulus zei dat Eprafas „ons . . . uw liefde in geestelijk opzicht heeft onthuld” (Kol. 1:7, 8). Ofschoon er problemen in de gemeente bestonden, was de situatie niet kritiek en waren er ook veel prijzenswaardige dingen. Bovendien stond Filemons slaaf Onesimus op het punt naar zijn meester in Kolosse terug te keren. Paulus maakte dus van deze gelegenheid gebruik om zijn brief door bemiddeling van Onesimus en diens metgezel Tychikus aan de gemeente aldaar te sturen. — Kol. 4:7-9.
WAAR EN WANNEER GESCHREVEN
Vanuit welke plaats Paulus aan de Kolossenzen schreef, wordt niet rechtstreeks vermeld. Sommigen denken dat hij zich in Efeze bevond. De brief geeft echter te kennen dat de apostel in de gevangenis zat (Kol. 1:24; 4:10, 18), en er is geen bijbels verslag waaruit blijkt dat hij in Efeze in hechtenis werd genomen. De opmerkingen die Paulus maakt in Kolossenzen 4:2-4, 11 schijnen het meest overeen te komen met de omstandigheden waarin de apostel zich tijdens zijn eerste gevangenschap in Rome (60–61 G.T.) bevond. Het is waar dat Paulus ook in Cesarea in de gevangenis was (Hand. 23:33-35) en dat Felix beval hem enige verlichting van hechtenis te geven (Hand. 24:23). Maar klaarblijkelijk was deze verlichting niet te vergelijken met de vrijheid die Paulus tijdens zijn eerste gevangenschap in Rome genoot, toen hij twee jaar lang in zijn eigen gehuurde huis verbleef en in staat was het koninkrijk Gods te prediken tot degenen die hem daar bezochten. — Hand. 28:16, 23, 30, 31.
Een andere omstandigheid die erop schijnt te duiden dat de brief in Rome werd geschreven, is het feit dat Onesimus zich op de plaats bevond waar Paulus de brief schreef en vervolgens Tychikus vergezelde toen deze de brief naar Kolosse bracht. Stellig zou Rome, waar het van mensen wemelde, een stad zijn waarheen een vluchtende slaaf graag trok om daar toevlucht te zoeken. De brief aan de Kolossenzen werd klaarblijkelijk tegen het einde van Paulus’ eerste gevangenschap in Rome, of rond 60–61 G.T. geschreven, toen hij ook de brief aan Filemon schreef. Tychikus en Onesimus bezorgden niet alleen de brief aan de Kolossenzen, maar ook de brief van de apostel aan Filemon (Filem. 10-12). Aangezien Paulus in zijn brief aan Filemon (vs. 22) de hoop tot uitdrukking brengt in vrijheid gesteld te worden, mag men concluderen dat de brief aan de Kolossenzen evenals die aan Filemon tegen het einde van Paulus’ eerste gevangenschap in Rome werd geschreven.
VERKEERDE ZIENSWIJZEN BESTREDEN
In Kolosse bevorderden valse leraren een bedrieglijke filosofie. Men hechtte grote waarde aan het onderhouden van de verordeningen die in de Mozaïsche wet waren voorgeschreven. Bovendien werd op een ascetische levenswijze aangedrongen. De apostel waarschuwde de christenen in Kolosse op hun hoede te zijn, opdat niemand hen „als zijn prooi [zou] wegdragen door middel van de filosofie en door ijdel bedrog overeenkomstig de overlevering van mensen, overeenkomstig de elementaire dingen van de wereld en niet overeenkomstig Christus” (Kol. 2:8). Ook drong Paulus er bij zijn medegelovigen op aan zich door niemand te laten „oordelen inzake eten en drinken of met betrekking tot een feestdag of een viering van de nieuwe maan of van een sabbat, want die dingen zijn een schaduw van de toekomende dingen, maar de werkelijkheid behoort de Christus toe” (Kol. 2:16, 17). De apostel doorzag schijnnederigheid en laakte de beoefening van ascetisme, door te zeggen: „Deze dingen hebben wel een schijn van wijsheid in een zichzelf opgelegde vorm van aanbidding en schijnnederigheid, een strenge behandeling van het lichaam, maar ze hebben geen waarde ter bestrijding van de bevrediging van het vlees.” — Kol. 2:20-23.
Paulus legde de nadruk op de superieure positie van Christus, die hem door God is verleend (Kol. 1:13-20). Deze waarheid vormde een tegenwicht tegen heidense filosofie, joodse overlevering en nog een ander gebruik, namelijk „een vorm van aanbidding van de engelen” (Kol. 2:18). De Schrift zegt niet of degenen die daaraan deelnamen, voorgaven de vorm van aanbidding te beoefenen waarvan werd aangenomen dat engelen die beoefenden, of dat zij dachten de eerbiedige houding van engelen na te bootsen of dat zij deze geestelijke schepselen werkelijk aanbaden.
OVERZICHT VAN DE INHOUD
I. De positie van Christus, het hoofd van de gemeente
A. Paulus dankt God voor het door de Kolossenzen getoonde geloof in Christus en voor hun liefde (1:1-14)
1. Hij bidt of zij vervuld mogen worden met nauwkeurige kennis
2. Zij zijn overgezet in het koninkrijk van de Zoon
B. Hij is het beeld van God, de eerstgeborene van de schepping, het hoofd van de gemeente (1:15-20)
C. Door bemiddeling van hem wordt verzoening met God bewerkt (1:21-23)
D. Als dienaar van het heilige geheim beijvert Paulus zich om ’ieder mens in eendracht met Christus in volkomenheid aan te bieden’ (1:24-29)
II. Wijsheid en kennis verborgen in Christus; de „werkelijkheid” behoort hem toe
A. Paulus strijdt ervoor dat zij kennis omtrent Christus verkrijgen (2:1-5)
B. Hij spoort hen aan in eendracht met Christus te wandelen en zich niet te laten misleiden (2:6-12)
C. God heeft vergeving geschonken aan degenen die eens „dood” waren; heeft het document van de Wet uitgewist (2:13-17)
1. Niemand dient hen wegens eten, drinken, het onderhouden van bepaalde dagen te oordelen
2. Deze dingen zijn een schaduw, maar „de werkelijkheid behoort de Christus toe”
D. Zij dienen zich door niemand te laten beroven van de prijs (2:18-23)
1. Een zichzelf opgelegde aanbidding, schijnnederigheid en een strenge behandeling van het lichaam hebben geen waarde ter bestrijding van de bevrediging van het vlees
III. De dingen zoeken die boven zijn; zich met de nieuwe persoonlijkheid bekleden
A. Doodt uw lichaamsleden die op de aarde zijn; doet de nieuwe persoonlijkheid aan (3:1-11)
B. Zich met mededogen, goedheid, ootmoedigheid des geestes, zachtaardigheid, lankmoedigheid en liefde bekleden (3:12-17)
1. Laat de vrede van Christus heersen; staat elkaar bij
2. Doet alles in Jezus’ naam, terwijl gij God door bemiddeling van hem dankt
C. Richtlijnen voor echtgenotes, echtgenoten, kinderen en slaven (3:18-25)
IV. Verdere vermaningen en persoonlijke groeten
A. Meesters worden aangespoord hun slaven rechtvaardig en billijk te behandelen (4:1)
B. Vermaning om te bidden en in wijsheid te wandelen, en raad hoe men dient te antwoorden (4:2-6)
C. Tychikus en Onesimus worden gezonden; zullen „alle dingen van hier” berichten (4:7-9)
D. Paulus en zijn metgezellen zenden groeten; hij besluit met een opdracht en met de wens dat de onverdiende goedheid de Kolossenzen mag begeleiden (4:10-18)
Zie het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 226-228.