VOORHOOFD.
Als zeer markant en opvallend lichaamsdeel van een mens was het voorhoofd een plaats waar in de oudheid slaven werden gekentekend, zodat iedereen kon zien aan welke meester zij toebehoorden. Ook de aanbidders van bepaalde heidense goden waren op deze manier gekentekend. Zelfs in deze tijd hebben sommigen de gewoonte om religieuze kentekens op het voorhoofd aan te brengen, zodat iedereen hun toewijding aan hun geloofsovertuigingen kan opmerken.
KENTEKEN OP HET VOORHOOFD
Het dragen van een kenteken op het „voorhoofd” wordt in de bijbel op soortgelijke wijze figuurlijk gebruikt om aan te duiden dat iemand een slaaf van de ware God of van iemand anders is. In Openbaring 7:2-4 wordt beschreven dat engelen 144.000 personen aan hun voorhoofd verzegelen. De bijbel geeft te kennen dat zo’n zegel een symbool van Gods heilige geest is en dat de verzegeling met Pinksteren in 33 G.T. begon, terwijl de laatste overgeblevenen in de „tijd van het einde” worden verzegeld (Ef. 1:13, 14; 4:30). Door Christus Jezus na te volgen en zijn koninkrijk actief te prediken en te ondersteunen, geven zij er blijk van het zegel van de uitgestorte geest te bezitten en zijn zij duidelijk als slaven van Jehovah God te identificeren (Openb. 20:4). In een ander visioen in de Openbaring worden de 144.000 afgebeeld met de naam van het Lam Jezus Christus en de naam van zijn Vader op hun voorhoofd geschreven. Als de Bruid van het Lam nemen zij natuurlijk zijn naam aan (Openb. 14:1; 22:3, 4). Aangezien de Hebreeuwse taal tweemaal in het boek Openbaring wordt vermeld (9:11; 16:16) en de apostel Johannes een Hebreeër was, kan het zijn dat het heilige Tetragrammaton op het voorhoofd van de 144.000 was geschreven, wat hen als Jehovah’s dienstknechten en getuigen identificeerde.
Zoals uit de beschrijving in Ezechiël 9:3-6 blijkt, wordt een groep personen aan hun voorhoofd gekentekend om hen voor vernietiging door Gods terechtstellingsleger te behoeden. Zij worden in dit geval niet door engelen gekentekend, noch met een „zegel”, maar door een man met „de inkthoorn van een secretaris”. Van hen wordt gezegd dat zij „zuchten en kermen over al de verfoeilijkheden die . . . gedaan worden”, en nadat zij zijn ’gekentekend’, laten zij door hun daden, hun gewoonten en hun persoonlijkheid aan iedereen zien dat zij slaven en aanbidders van Jehovah zijn — alsof het ’op hun voorhoofd’ geschreven staat.
Zoals in Openbaring 13:16, 17 wordt beschreven, worden personen als slaven van het „wilde beest” — een afbeelding van de wereldpolitiek — gebrandmerkt doordat men hun zelfs onder dwang een symbolisch merkteken op het voorhoofd of de rechterhand zet. Degenen die dat merkteken ontvangen, identificeren zich als tegenstanders van God en zullen zijn onvermengde toorn moeten ondervinden. — Openb. 14:9-11.
ANDERE TOEPASSINGEN VAN DE TERM
Een ander voorbeeld van het figuurlijke gebruik van het woord „voorhoofd” vindt men in Jesaja 48:4, waar Jehovah zei dat het voorhoofd van de Israëlieten koper was, blijkbaar omdat zij zo halsstarrig en weerspannig waren; en in Ezechiël 3:7-9 zei God tegen Ezechiël, die profeteerde tot Israëlieten die hard van hoofd en hard van hart waren, dat hij het voorhoofd van de profeet „als een diamant” had gemaakt, doordat hij hem de standvastigheid, vastberadenheid en moed had gegeven om Gods boodschap aan hen te verkondigen.