MERKTEKEN.
In de oudheid werden merktekens, waarvan sommige de vorm van een X hadden, voor verschillende doeleinden gebruikt. (Vergelijk 1 Samuël 21:13.) Bij niet-Israëlieten kregen dieren en zelfs slaven een merkteken ingebrand om aan te geven van wie het dier of de slaaf was. Bij mensen werden deze merktekens op duidelijk zichtbare lichaamsdelen aangebracht, bijv. op het voorhoofd. Soms identificeerden aanbidders van valse goden zich als zodanig doordat zij het merkteken van hun godheid op hun voorhoofd droegen. Jehovah’s wet aan Israël verbood echter mensen door merktekens te misvormen. Hierdoor werden eventuele afgodische praktijken tegengegaan en leerde men gepaste achting voor Gods schepping te hebben. — Lev. 19:28.
FIGUURLIJK GEBRUIK
De Schrift spreekt over merktekens op mensen en er wordt in figuurlijke zin naar verwezen. In het visioen van Ezechiël krijgt een man met de inkthoorn van een secretaris de opdracht door Jeruzalem te gaan en ’een kenteken te zetten op het voorhoofd van degenen die zuchten en kermen over al de verfoeilijkheden die in haar midden gedaan worden’. Doordat zij zuchten en kermen, tonen zij dat zij rechtvaardige personen zijn, dienstknechten van God, en derhalve waardig om tijdens de oordeelsvoltrekking van Jehovah gespaard te worden. Het duidelijk zichtbare merkteken op hun voorhoofd legt daarvan getuigenis af. — Ezech. hfdst. 9; vergelijk 2 Petrus 2:6-8.
In tegenstelling daarmee zijn personen die volgens het visioen van Johannes het merkteken van het wilde beest aan hun voorhoofd en/of op hun hand ontvangen, voor de vernietiging bestemd. Het merkteken aan hun voorhoofd maakt duidelijk kenbaar dat zij aanbidders van het wilde beest en derhalve zijn slaven zijn. Zij worden daardoor als tegenstanders van God gekenmerkt, want het wilde beest heeft zijn autoriteit van de draak, Satan de Duivel, ontvangen. Het merkteken op de hand duidt logischerwijs op de aan het wilde beest gegeven actieve ondersteuning, want met de hand wordt werk verricht. — Openb. 13:1, 2, 16-18; 14:9, 10; 16:1, 2; 20:4.