VRIEND (METGEZEL) VAN DE KONING.
Uit het bijbelse gebruik van deze uitdrukking valt niet op te maken dat er meer door te kennen werd gegeven dan in de gewone betekenis van vriend of metgezel opgesloten ligt. Evenmin blijkt er duidelijk uit de bijbel dat de uitdrukking „vriend van de koning” een officiële titel zou zijn waarmee een ambt met specifieke functies wordt aangeduid. Maar op grond van de gebruiken in andere landen kan het zijn dat de uitdrukking betrekking had op een hofbeambte die een vertrouweling en persoonlijke vriend en metgezel van de koning was en soms vertrouwelijke bevelen uitvoerde. — Gen. 26:26; zie ook 2 Samuël 15:37; 16:17; 1 Koningen 4:5.