JESAJA
(Jesa̱ja) [redding van Jehovah].
Een profeet, de zoon van Amoz (niet de profeet Amos). Hij diende Juda en Jeruzalem in de dagen van de Judese koningen Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia (Jes. 1:1). In het noordelijke koninkrijk Israël, dat in 740 v.G.T. eindigde, regeerden ten tijde van Jesaja’s dienst als profeet de koningen Pekah en Hosea. Andere profeten uit die tijd waren Micha, Hosea en Oded. Jesaja ving klaarblijkelijk aan met profeteren nadat Hosea al was begonnen maar voordat Micha zijn profetische loopbaan opnam. — 2 Kron. 28:9; Hos. 1:1; Micha 1:1.
BEGIN VAN ZIJN WERK ALS PROFEET
In het jaar waarin koning Uzzia stierf (778/777 v.G.T.), had Jesaja een visioen waarin hem het speciale werk werd opgedragen om tot het volk van Juda en Jeruzalem uit naam van Jehovah over Gods komende oordelen te spreken. Vooruit werd hem gezegd dat hun oren er doof voor zouden zijn. Jehovah zei dat deze situatie zou voortduren totdat de natie ten onder zou gaan, en dat slechts een „tiende”, een „heilig zaad”, zou overblijven, gelijk de tronk van een zware boom. Jesaja’s profetische werk moet het geloof van dat kleine aantal hebben opgebouwd en versterkt, ook al weigerde de rest van de natie er acht op te slaan. — Jes. 6:1-13.
Waarschijnlijk kenmerkt Jesaja’s visioen uit hoofdstuk zes van zijn boek het begin van zijn profetische dienst, alhoewel het ook mogelijk is dat hij al vóór die tijd als profeet werkzaam is geweest. Hij zegt dat hij in de dagen van Uzzia profeteerde, hetgeen meer zou kunnen omvatten dan het laatste jaar van Uzzia’s leven, toen diens zoon Jotham wegens zijn vaders melaatsheid de aangelegenheden van het huis van de koning bestuurde en het volk richtte. — 2 Kron. 26:21.
DUUR VAN ZIJN DIENST ALS PROFEET
Hoewel Jesaja zich op Juda concentreerde, sprak hij ook profetieën uit betreffende Israël en de omliggende natiën, aangezien ze van invloed waren op Juda’s situatie en geschiedenis. Zijn profetische bediening besloeg een lange periode; ze duurde minstens tot het 14de jaar van Hizkia’s regering (732/731 v.G.T.) en mogelijk nog langer, ofschoon geen van zijn profetieën met zekerheid later kan worden gedateerd (Jes. 36:1, 2). Het was in het 14de jaar van Hizkia dat Sanherib een leger tegen Jeruzalem uitzond en werd teruggedreven. Jesaja doet verslag van de hachelijke belegering en de bevrijding van Jeruzalem, en vertelt bovendien hoe Sanherib naar Nineve terugkeerde en vermoord werd (Jes. 37:36-38). Indien dit stukje historische informatie door Jesaja werd geschreven en niet door een latere hand werd toegevoegd, zou dat erop kunnen wijzen dat Jesaja nog enige tijd na Hizkia’s 14de jaar profeteerde. Volgens de Assyrische chronologische verslagen (waarvan de betrouwbaarheid evenwel in twijfel wordt getrokken) regeerde Sanherib nog ongeveer 20 jaar na zijn veldtocht tegen Jeruzalem. Of de vermelding van dit aantal jaren nu wel of niet klopt, het is heel goed mogelijk dat Jesaja tot aan de regering van koning Manasse van Juda heeft geleefd. Volgens de joodse overlevering, die ook onbetrouwbaar kan zijn, werd Jesaja op bevel van koning Manasse in stukken gezaagd. (Of Paulus in Hebreeën 11:37 hiernaar verwijst, zoals sommigen geloven, is niet bewezen.) Tegenover deze argumenten staat echter Jesaja’s eigen verklaring dat hij zijn visioenen kreeg in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia. Hij vermeldt niet dat hij tijdens de regering van Manasse ook maar enig profetisch werk zou hebben gedaan. — Jes. 1:1.
JESAJA’S GEZIN
Jesaja was gehuwd. Zijn vrouw wordt „de profetes” genoemd (Jes. 8:3), wat meer schijnt in te houden dan dat zij slechts de vrouw van een profeet was. Klaarblijkelijk was zij, net als Debora ten tijde van de rechters, en Hulda tijdens de regering van Josia, door Jehovah tot profetes benoemd (Recht. 4:4; 2 Kon. 22:14). De bijbel vermeldt twee zonen van Jesaja, die hem gegeven waren als ’tekenen en wonderen in Israël’ (Jes. 8:18). Schear-Jaschub was in de dagen van Achaz oud genoeg om zijn vader te vergezellen toen deze de koning een boodschap overbracht. De naam Schear-Jaschub betekent „Slechts een overblijfsel zal terugkeren”. De naam was profetisch in die zin dat, even zeker als een zoon van Jesaja bij zijn geboorte die naam had gekregen, het koninkrijk Juda te zijner tijd omvergeworpen zou worden en er na een periode van ballingschap nog slechts een overblijfsel zou terugkeren (Jes. 7:3; 10:20-23). Deze terugkeer van een klein overblijfsel vond plaats in 537 v.G.T., toen koning Cyrus van Perzië een decreet uitvaardigde dat de joden toestond Babylon na een ballingschap van 70 jaar te verlaten. — 2 Kron. 36:22, 23; Ezra 1:1; 2:1, 2.
Van een andere zoon van Jesaja werd de naam al vóór de conceptie genoemd en in bijzijn van betrouwbare getuigen op een schrijftafel geschreven. Blijkbaar werd de zaak geheim gehouden tot na de geboorte van de zoon, zodat de getuigen dan naar voren konden treden om te bevestigen dat de profeet de geboorte had voorzegd, waardoor werd bewezen dat de aangelegenheid van profetische betekenis was. De naam die in opdracht van God aan de jongen werd gegeven, was Maher-Schalal-Chaz-Baz, wat betekent: „Haast u, o buit! Hij is snel tot de plundering genaderd.” Er werd gezegd dat voordat deze zoon zou weten uit te roepen: „Mijn vader!” en „Mijn moeder!”, het gevaar dat door de samenzwering tussen Syrië en het tienstammenrijk Israël voor Juda was ontstaan, afgewend zou zijn. — Jes. 8:1-4.
De profetie gaf te kennen dat er voor Juda spoedig verlichting zou komen; er kwam inderdaad verlichting toen Assyrië ingreep tijdens de veldtocht van koning Rezin van Syrië en koning Pekah van Israël tegen Juda. De Assyriërs namen Damaskus in en later, in 740 v.G.T., plunderden en verwoestten zij het koninkrijk Israël, waardoor de profetische betekenis van de naam van de jongen volledig werd vervuld (2 Kon. 16:5-9; 17:1-6). Koning Achaz had echter, in plaats van op Jehovah te vertrouwen, getracht het gevaar dat van de zijde van Syrië en Israël dreigde, af te wenden door zijn toevlucht te nemen tot omkoping van de koning van Assyrië, teneinde diens bescherming te verkrijgen. Om deze reden liet Jehovah toe dat de Assyriërs een grote bedreiging voor Juda werden, ja, dat zij zelfs het land overstroomden en tot voor Jeruzalem kwamen, zoals Jesaja had gewaarschuwd. — Jes. 7:17-20.
TEKENEN
Jesaja sprak vele malen over „tekenen” die Jehovah zou geven; onder andere waren dit zijn twee zonen, en in één geval Jesaja zelf. Jehovah gebood hem om drie jaar lang naakt en barrevoets rond te lopen als een teken en een wonderteken tegen Egypte en tegen Ethiopië, waarmee te kennen werd gegeven dat zij door de koning van Assyrië gevankelijk zouden worden weggevoerd. — Jes. 20:1-6; vergelijk Jesaja 7:11, 14; 19:20; 37:30; 38:7, 22; 55:13; 66:19.
PROFETIEËN OVER BALLINGSCHAP EN HERSTEL
Ook had Jesaja het voorrecht te voorzeggen dat niet Assyrië, maar Babylon de natie zou zijn die de koningen van Juda zou onttronen en Jeruzalem zou verwoesten (Jes. 39:6, 7). Ten tijde dat Assyrië Juda „tot aan de hals” overstroomde, bracht Jesaja koning Hizkia de vertroostende boodschap over dat de Assyrische strijdkrachten de stad niet zouden kunnen binnenkomen (Jes. 8:7, 8). Jehovah deed Zijn woord gestand door een engel te zenden die 185.000 sterke mannen en leiders van het Assyrische leger vernietigde, waardoor Jeruzalem werd bevrijd. — 2 Kron. 32:21.
Wat Jesaja ongetwijfeld de grootste vreugde gaf, was het hem door Jehovah geschonken voorrecht om vele profetieën over het herstel van zijn geliefd Jeruzalem uit te spreken en op te schrijven. Alhoewel Jehovah zou toelaten dat het volk wegens hun weerspannigheid en opstandigheid jegens hem in ballingschap naar Babylon zou gaan, zou God mettertijd Babylon oordelen omdat het uit boosaardigheid handelde en van plan was Gods volk voor altijd in gevangenschap te houden. Een aantal van Jesaja’s profetieën is aan Gods oordeel over Babylon gewijd: het zou een verlaten puinhoop worden en zou nooit meer worden herbouwd. — Hfdst. 13; 14; 21; 45:1, 2; 46; 47; 48.
De herstellingsprofetieën die door het hele boek Jesaja heen worden aangetroffen, verheerlijken Jehovah’s onverdiende goedheid en barmhartigheid jegens zijn volk en jegens de gehele mensheid. Ze voorzeggen de tijd dat Jeruzalem in Jehovah’s ogen tot een nieuwe positie zou worden verheven en tot een heerlijkheid zou geraken die door alle natiën gezien zou worden, ja, Jeruzalem zou voor alle natiën een zegen zijn. Jeruzalem werd inderdaad hersteld en herbouwd, en door de tegenwoordigheid van de Messias, die „licht heeft geworpen op leven en onverderfelijkheid, door middel van het goede nieuws”, werd het gezegend (2 Tim. 1:10). Jeruzalems herstel zou tevens in de toekomst een grotere en grootsere vervulling hebben. — Rom. 15:4; 1 Kor. 10:11; Gal. 4:25, 26.
GROTE DRAAGWIJDTE VAN JESAJA’S WERK
Klaarblijkelijk heeft Jesaja niet slechts het bijbelboek geschreven dat zijn naam draagt, maar minstens ook één historisch boek, de aangelegenheden van koning Uzzia, dat ongetwijfeld deel uitmaakte van de officiële annalen van de natie (2 Kron. 26:22). Door het profetische werk dat Jehovah hem had toegewezen getrouw te volbrengen, oefende hij een sterke invloed uit op de geschiedenis der natie. Dit bleek vooral in verband met de raad en leiding die hij de rechtvaardige koning Hizkia gaf. Veel profetieën van Jesaja vinden ook een grotere vervulling in de Messias en zijn koninkrijk. De christelijke Griekse Geschriften bevatten vele aanhalingen uit en verwijzingen naar het boek Jesaja. In veel gevallen passen de christelijke schrijvers Jesaja’s profetieën op Jezus Christus toe of wijzen zij op een vervulling ervan in hun tijd.
Profetieën die betrekking hebben op Jezus Christus
Tekst uit Jesaja Christelijke geschriften
7:14 Geboorte van Jezus uit een maagd Matth. 1:18-23
door de kracht van heilige geest
9:1, 2 Jezus’ prediking bracht het land Matth. 4:14-16
van Zebulon en Naftali licht
11:1, 10 Jezus Christus uit het huis van Matth. 1:1, 6, 16
David, de zoon van Isaï
40:3 Johannes de Doper degene die Matth. 3:1-3
„in de wildernis roept . . . :
’Baant de weg van Jehovah!’”
42:1-4 Jezus Christus, Gods uitverkoren Matth. 12:14-21
knecht
53:4 Jezus droeg de ziekten van het volk Matth. 8:14-17
53:5, 11 Jezus droeg de zonden van het volk 1 Petr. 2:24
aan het hout
61:1, 2 Jezus paste deze tekst toe op Luk. 4:18-21
zijn van Jehovah ontvangen opdracht
In veel andere gevallen worden gebeurtenissen vermeld die een vervulling vormen van Jesaja’s profetieën, zonder dat de schrijver naar Jesaja verwijst.
Tekst uit Jesaja Christelijke geschriften
50:6 Jezus beledigd, geslagen, bespuwd Matth. 26:67;
53:7 Jezus bleef zwijgen en klaagde niet Matth. 27:12-14
ten overstaan van zijn beschuldigers
53:9 Jezus begraven in het graf van Matth. 27:57-60
een rijke man
53:12 Jezus onder de wettelozen gerekend Luk. 22:37
Andere vervulde profetieën
Enkele van de vele gebeurtenissen die zich vóór de 1ste eeuw G.T. afspeelden en die een vervulling vormden van profetieën van Jesaja, zijn:
Tekst uit Jesaja
43:14; 44:26-28 Bevrijding uit gevangenschap; Jeruzalem zou
hersteld worden; Cyrus een door Jehovah
gebruikt instrument om dit tot stand te brengen
Grotere vervullingen nu en in de toekomst
Door het lezen van de bijbel wordt het duidelijk dat vele van Jesaja’s profetieën meer dan één vervulling hebben, en dat van een groot deel van het boek de uiteindelijke, grotere vervulling thans plaatsvindt of nog moet plaatsvinden. Alleen al in het boek Openbaring staan vele aanhalingen uit of toespelingen op profetieën van Jesaja, waarvan er hier een aantal worden genoemd:
Tekst uit Jesaja Openbaring
21:9 Babylon is gevallen! 18:2
40:10 Jehovah komt met zijn beloning 22:12
47:5, 7-9 Babylon, een hoer en een 17:1, 2, 18;
gebiedster van koninkrijken,
ondergaat rampspoed 18:7
60:1, 3, 5, 11 Het Nieuwe Jeruzalem vergeleken 21:11, 24-26
met het oude Jeruzalem in zijn
herstelde staat