Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 719-720
  • Jakobus

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Jakobus
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Vergelijkbare artikelen
  • Jakobus
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Jezus’ familie — Deel 2
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1960
  • Lessen van Jezus’ jongere broer
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2022
  • Wist u dit?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2009
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 719-720

JAKOBUS

[gelatiniseerde vorm van Jakob: hij die de hiel beetpakt; verdringer].

1. Zoon van Zebedeüs; broer van Johannes en een van de 12 apostelen van Jezus Christus (Matth. 10:2). Het schijnt dat Salome zijn moeder was, hetgeen uit een vergelijking van twee verslagen over dezelfde gebeurtenis op te maken valt. In het ene wordt zij „de moeder van de zonen van Zebedeüs” genoemd, in het andere heet zij „Salome” (Matth. 27:55, 56; Mark. 15:40, 41; zie SALOME nr. 1). Wanneer men tevens Johannes 19:25 in de vergelijking betrekt, zou men kunnen concluderen dat Salome de vleselijke zuster van Maria, de moeder van Jezus, was. In dat geval was Jakobus een volle neef van Jezus.

Jakobus en zijn broer waren samen met hun vader als vissers werkzaam toen Jezus hen, en ook hun compagnons Petrus en Andreas, in 30 G.T. riep om zijn discipelen en „vissers van mensen” te worden. Door gehoor te geven aan Jezus’ oproep, lieten Jakobus en Johannes een visserijbedrijf in de steek dat groot genoeg was om niet alleen loonarbeiders in dienst te hebben maar ook een compagnonschap met Petrus en Andreas toe te laten. — Matth. 4:18-22; Mark. 1:19, 20; Luk. 5:7-10.

Toen Jezus het jaar daarop (31 G.T.) 12 van zijn discipelen als apostelen aanwees, behoorde Jakobus tot de groep die hiervoor uitgekozen werd. — Mark. 3:13-19; Luk. 6:12-16.

Herhaaldelijk wordt van Petrus, Jakobus en Johannes gezegd dat zij samen in Christus’ intieme gezelschap verkeerden. Zij drieën waren bijvoorbeeld de enigen die op de berg der transfiguratie bij Christus waren (Matth. 17:1, 2); zij waren de enige apostelen die werden uitgenodigd het huis binnen te gaan om getuige te zijn van de opwekking van het dochtertje van Jaïrus (Luk. 8:51), en zij waren die laatste nacht in Gethsemane het dichtst bij Jezus toen hij bad (Mark. 14:32-34). Het waren Petrus, Jakobus en Johannes, samen met Andreas, die aan Jezus vroegen wanneer de voorzegde verwoesting van de tempel van Jeruzalem zou plaatsvinden en wat het teken zou zijn van zijn tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen (Mark. 13:3, 4). Jakobus wordt altijd in één adem genoemd met zijn broer Johannes, en in de meeste gevallen wordt hij als eerste genoemd. Dit kan erop duiden dat hij de oudste van hen beiden was. — Matth. 4:21; 10:2; 17:1; Mark. 1:19, 29; 3:17; 5:37; 9:2; 10:35, 41; 13:3; 14:33; Luk. 5:10; 6:14; 8:51; 9:28, 54; Hand. 1:13.

Jezus gaf Jakobus en diens broer de bijnaam Boanerges, een Semitische uitdrukking die „Zonen van de donder” betekent (Mark. 3:17). Dat kan te maken hebben gehad met het energieke, felle en enthousiaste karakter van deze mannen. Toen zekere Samaritanen zich bijvoorbeeld bij een bepaalde gelegenheid ongastvrij jegens Jezus gedroegen, wilden Jakobus en Johannes vuur uit de hemel laten neerdalen om hen te verdelgen. Hoewel Jezus hen berispte omdat zij deze wraakoefening voorstelden, sprak uit die houding toch hun gerechtvaardigde verontwaardiging en ook hun geloof (Luk. 9:51-55). Ook koesterden zij het eerzuchtige verlangen de voornaamste plaatsen in het Koninkrijk in te nemen, aan de rechter- en aan de linkerhand van Jezus, en klaarblijkelijk wisten zij hun moeder (mogelijk Jezus’ tante) ertoe over te halen hem om die gunsten te verzoeken. Na uiteengezet te hebben dat dergelijke beslissingen door de Vader genomen werden, maakte Jezus van de gelegenheid gebruik om erop te wijzen dat „wie onder u de eerste wil zijn, . . . uw slaaf [moet] zijn”. — Matth. 20:20-28.

Jakobus is kennelijk in 44 G.T. gestorven. Herodes Agrippa I liet hem met het zwaard ter dood brengen. Hij was de eerste van de 12 apostelen die de marteldood stierf. — Hand. 12:1-3.

2. Eveneens een apostel van Jezus Christus, en de zoon van Alfeüs (Matth. 10:2, 3; Mark. 3:18; Luk. 6:15; Hand. 1:13). Algemeen wordt uitgegaan van de ook zeer waarschijnlijke veronderstelling dat Alfeüs dezelfde was als Klopas; in dat geval was de moeder van Jakobus Maria, dezelfde Maria die „de moeder van Jakobus de Mindere en van Joses” was (Joh. 19:25; Mark. 15:40; Matth. 27:56). Misschien werd hij Jakobus de Mindere genoemd omdat hij òf kleiner van stuk òf jonger was dan de andere apostel Jakobus, de zoon van Zebedeüs.

3. Zoon van Jozef en Maria, en halfbroer van Jezus (Mark. 6:3; Gal. 1:19). Hoewel deze Jakobus geen apostel was, is hij het kennelijk toch die opziener in de christelijke gemeente te Jeruzalem was (Hand. 12:17) en die het bijbelboek schreef dat zijn naam draagt (Jak. 1:1). Het kan zijn dat hij na Jezus de oudste was, aangezien hij als eerste wordt genoemd van de vier op natuurlijke wijze verwekte zonen van Maria: Jakobus, Jozef, Simon en Judas (Matth. 13:55; zie BROEDER). Paulus geeft in zijn omstreeks het jaar 55 G.T. geschreven brief aan de Korinthiërs te kennen dat Jakobus getrouwd was. — 1 Kor. 9:5.

Het blijkt dat Jakobus tijdens Jezus’ bediening goed op de hoogte was van de activiteiten van zijn broer (Luk. 8:19; Joh. 2:12), maar toch niet tot de discipelen en volgelingen van Christus behoorde, hoewel hij blijkbaar geen tegenstander was (Matth. 12:46-50; Joh. 7:5). Hij was waarschijnlijk bij zijn ongelovige broers toen zij er bij Jezus op aandrongen onverschrokken naar het Loofhuttenfeest te gaan, hoewel de joodse regeerders er destijds op uit waren hem te doden (Joh. 7:1-10). Jakobus kan ook behoord hebben tot de bloedverwanten die van Jezus zeiden: „Hij heeft zijn verstand verloren.” — Mark. 3:21.

Na de dood van Jezus en vóór Pinksteren 33 G.T. bevond Jakobus zich echter samen met zijn moeder, zijn broers en de apostelen in een bovenzaal te Jeruzalem om te bidden (Hand. 1:13, 14). Klaarblijkelijk is de uit de doden opgestane Jezus persoonlijk aan deze Jakobus verschenen, zoals in 1 Korinthiërs 15:7 wordt bericht, en heeft hij deze eertijds ongelovige er aldus van overtuigd dat hij, Jezus, inderdaad de Messias was. Dit herinnert ons eraan dat Jezus ook persoonlijk aan Paulus verschenen is. — Hand. 9:3-5.

Daarna werd Jakobus een vooraanstaand lid en blijkbaar een „apostel” van de gemeente in Jeruzalem. Zo zegt Paulus dat hij bij zijn eerste bezoek aan de broeders te Jeruzalem (omstreeks 36 G.T.) 15 dagen bij Petrus heeft doorgebracht maar „niemand anders van de apostelen gezien [heeft], alleen Jakobus, de broer van de Heer” (Gal. 1:18, 19). Petrus droeg na zijn wonderbare bevrijding uit de gevangenis de broeders in het huis van Johannes Markus op: „Bericht deze dingen aan Jakobus en de broeders”, waaruit Jakobus’ vooraanstaande positie blijkt (Hand. 12:12, 17). Omstreeks 49 G.T. werd de kwestie van de besnijdenis voorgelegd aan „de apostelen en de oudere mannen” in Jeruzalem. Nadat Petrus, Barnabas en Paulus persoonlijk getuigenis hadden afgelegd, nam Jakobus het woord om een beslissing voor te leggen die door de vergadering werd goedgekeurd en aangenomen (Hand. 15:6-29; vergelijk Handelingen 16:4). Naar die gelegenheid verwijzend, zegt Paulus dat Jakobus, Cefas en Johannes „pilaren schenen te zijn” onder degenen die zich in Jeruzalem bevonden (Gal. 2:1-9). Aan het eind van een latere zendingsreis bracht Paulus in Jeruzalem bij Jakobus en „alle oudere mannen” verslag uit over zijn bediening, waarna zij hem een bepaalde raad gaven die hij moest opvolgen. — Hand. 21:15-26; zie ook Galaten 2:11-14.

Dat het deze ’broer van Jezus’ was die het boek Jakobus heeft geschreven, en niet een van de apostelen met dezelfde naam (hetzij de zoon van Zebedeüs of de zoon van Alfeüs), schijnt in de aanhef van zijn brief te kennen gegeven te worden. Daar maakt de schrijver zich bekend als „een slaaf van God en van de Heer Jezus Christus” in plaats van als een apostel. Op overeenkomstige wijze identificeerde ook zijn broer Judas zich als „een slaaf van Jezus Christus, maar een broer van Jakobus” (Jak. 1:1; Jud. 1). Beide broers waren zo nederig zich niet te identificeren als vleselijke broers van de Heer Jezus Christus.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen