Jezus’ familie — Deel 2
WANNEER wij onze studie over Jezus’ ijverige familieleden, zoals wij dit aan de hand van de uiteenzetting in De Wachttoren van 15 maart hebben kunnen doen, voortzetten, zal de aan het einde van dit artikel gedrukte tabel een grote hulp voor ons betekenen. Hierop staan de, van theocratisch standpunt uit bezien, twee belangrijkste stammen van Israël, Levi en Juda, aangegeven. Links op de tabel is de stamboom van de stam Levi met betrekking tot Jezus, en rechts die van de stam Juda uitgewerkt. Het leidinggevende vaderlijke huis of de belangrijkste onderverdeling van de stam Levi, was het huis van Aäron, waaruit alle hoge- en onderpriesters van Israël zijn voortgekomen. De minder belangrijke dienaren of helpers in de tempelorganisatie waren van de andere levitische huizen afkomstig. Op soortgelijke wijze was het koninklijke huis van David, waardoor de lijn of dynastie van koningen liep, het belangrijkste vaderlijke huis van de stam Juda.
De onderste rij op de tabel bevat de namen van de tijdgenoten van Jezus. De rij namen daarboven heeft betrekking op het geslacht van Jezus’ moeder Maria en zijn vader Jozef, terwijl de middelste rij het geslacht van Jezus’ grootvader Heli laat zien. Het linkergedeelte van de tabel illustreert de verwantschap tussen Jezus en Johannes de Doper, zoals deze in het vorige artikel werd besproken. Merk op dat Jezus’ moeder Maria door bemiddeling van haar vader Heli, die met Anna (de naam waarmee volgens de overlevering Maria’s moeder werd aangeduid) van het levitische geslacht was getrouwd, tot het koninklijke huis van David behoorde. Anna’s zuster huwde op haar beurt met Elisabeths vader, die van het huis van Aäron was. Hun kind Elisabeth werd dus als een echte dochter van het huis van Aäron geboren, en toen zij Zacharias, eveneens van het huis van Aäron, trouwde, was hun zoon Johannes de Doper zowel via zijn vader als zijn moeder van het priesterlijke huis van Aäron. Op de tabel kan men duidelijk zien dat Elisabeth een volle nicht van Maria was en dat Johannes de Doper, in het daaropvolgende geslacht, niemand anders was dan Jezus’ achterneef.
Wanneer wij Jezus’ geslachtslijn nagaan, laat de tabel zien dat Maria zijn natuurlijke moeder was, hoewel Jehovah zijn Vader bleef, daar hij er door de wonderbaarlijke tussenkomst van zijn heilige geest voor had gezorgd dat de menselijke ontvangenis van zijn Zoon op zodanige wijze geschiedde dat hij zijn voormenselijke hemelse bestaan verliet om op een natuurlijke wijze als mens te worden geboren. Hierdoor kon Jezus zowel „Gods Zoon” als de „Zoon des mensen” worden genoemd. Daar Maria’s vader Heli via Davids zoon Nathan tot het huis van David behoorde, ontving Jezus door Maria een natuurlijk recht op de troon van David. Daar Jozef, zoals in het voorgaande artikel werd aangetoond, Jezus echter wettelijk als zijn eerstgeboren zoon accepteerde, verkreeg Jezus, omdat Jozefs vader Jakob door Salomo en al de regerende koningen van Juda een rechtstreekse koninklijke afstammeling van koning David was, nog een extra wettelijk recht op de troon.
SALOME, JAKOBUS EN JOHANNES
Dit brengt ons nu tot een ander zeer interessant en nauw aan Jezus verwant gezin dat zich in de vroege verbreiding van het christendom bij hem aansloot. Wij bedoelen hier het gezin van de bekwame visser van Galiléa Zebedeüs. Deze trouwde met Salome, de natuurlijke zuster van Jezus’ moeder Mariaa en derhalve eveneens van het huis van David. Zij had twee zonen, Jakobus, die, omdat hij waarschijnlijk de oudste was, meestal het eerst wordt genoemd, en Johannes. Deze twee broers waren dus evenals Jezus afstammelingen van David. Door deze verwantschap werden Zebedeüs en Salome respectievelijk tot oom en tante en hun zonen Jakobus en Johannes tot volle neven van Jezus gemaakt.
Enige tijd nadat Jezus Petrus en Andreas aan de rivier de Jordaan had ontmoet, kwam hij bij de plaats waar zijn oom Zebedeüs zijn vissersbedrijf uitoefende. Ten aanhoren van hun vader deed Jezus zowel Jakobus als Johannes een officiële uitnodiging toekomen om volle-tijd-„vissers van mensen” te worden en hun vissersbestaan op te geven. Als een ware man des geloofs had Zebedeüs hier niet het minste bezwaar tegen (Matth. 4:21, 22). Hij stond zelfs zijn vrouw, Jezus’ tante Salome, toe gedurende lange perioden van huis weg te blijven om te zamen met vele andere vrouwelijke discipelen een ijverig volgelinge van Jezus in zijn predikingswerk te zijn. Deze familiebetrekkingen helpen ons in te zien waarom Salome haar neef Jezus bij een zekere gelegenheid om een speciale gunst durfde te vragen. Jezus stelde zijn beide neven, Jakobus en Johannes, als zijn apostelen aan en rekende hen tot de twaalven. — Matth. 10:2; 20:20-23.
Deze studie van Jezus’ familieleden helpt ons een ander zeer aandoenlijk voorval waaruit opnieuw de diepte van Jezus’ liefde en zorgzaamheid blijkt, te begrijpen. Het schijnt dat Jezus’ pleegvader tegen het einde van Jezus’ openbare bediening was gestorven. Dit betekende dat Jezus als de oudste zoon voorzieningen moest treffen dat er voor zijn moeder Maria werd gezorgd, hetgeen hij ook deed. Dit was de laatste daad die hij terwijl hij reeds aan de paal hing en vlak voordat hij zijn laatste adem uitblies, verrichtte. Zijn moeder Maria en zijn tante Salome stonden te zamen met enkele andere toegewijde vrouwen in de onmiddellijke omgeving. Terloops zij opgemerkt dat Johannes, die het verslag van deze gebeurtenis optekende, zijn moeder niet bij haar naam noemt, daar hij zijn naaste familieleden in zijn bescheidenheid niet op de voorgrond wil plaatsen. In zijn gehele evangelie noemt hij zelfs niet een keer de naam van zijn broer Jakobus of van hemzelf. Markus, die de namen van de vrouwen die bij de terechtstelling aan de paal aanwezig waren, echter wel vermeldt, noemt Johannes’ moeder Salome. — Mark. 15:40; 16:1.
Toen Jezus aan de paal hing en op zijn moeder, die door een hevige smart was overmand, neerkeek, en ook zijn geliefde discipel Johannes, die door droefheid was geslagen, in haar onmiddellijke omgeving zag staan, zei hij goed verstaanbaar voor hen: „Vrouw, zie, uw zoon”. Daarna zei hij tot Johannes: „Zie, uw moeder”. Wat spraken deze enkele woorden voor de drie betrokkenen bij dit tragische hoogtepunt boekdelen! De bijbel vertelt dat Johannes vanaf dat moment zijn tante Maria, Jezus’ moeder, op liefderijke wijze in zijn huis in Jeruzalem opnam. Dit voorval laat zien hoe Jezus de vrouw die zich op onzelfzuchtige wijze heeft gegeven om vanaf de geboorte tot de dood van de grootste mens op aarde, die zij ter wereld mocht brengen, Jehovah’s „slavin” te zijn, liefdevol hulde bewees. Jezus’ eigenschap om tot in de kleinste bijzonderheden aan anderen te denken, wordt er eveneens goed door gekarakteriseerd. Wie zou Maria in haar wanhoop beter kunnen troosten dan haar vleselijke zuster Salome, die als een ijverige volgelinge van Jezus in de waarheid was en ongetwijfeld met haar toegewijde, begrijpende zoon Johannes samenwoonde? — Joh. 19:25-27.
HET GEZIN VAN DE ’ANDERE MARIA’
De overlevering leert dat er nog een ander ijverig theocratisch gezin nauw aan Jezus was verwant, hoewel hiervoor geen directe schriftuurlijke ondersteuning aanwezig is. Het is het gezin van de ’andere Maria’, een godvrezende vrouw die een intieme vriendin van Jezus’ moeder was en Jezus gedurende het grootste deel van zijn aardse bediening volgde. Te zamen met Maria en Salome was zij bij Jezus’ terechtstelling aan de paal aanwezig. Op de 16de Nisan wilden zij en Maria Magdalena Jezus’ lichaam gaan zalven, maar in plaats daarvan waren zij zo bevoorrecht de eersten te zijn die met de verheerlijkte, uit de doden opgewekte Jezus mochten spreken (Matth. 27:56, 61; 28:1-10). Deze vurige volgelinge van Jezus, Maria, was de vrouw van iemand die in het Aramees Klopas werd genoemd maar wiens naam in het Grieks waarschijnlijk Alfeüs luidde.b — Joh. 19:25; Mark. 16:1; Luk. 6:15.
De ’andere Maria’ had twee zonen, Jakobus en Joses (Mark. 15:40). Indien de bewering van de overlevering dat Klopas de broer van Jezus’ pleegvader Jozef was, op waarheid berust, waren deze twee broers Jezus’ ’halfneven’. Maria’s zoon Jakobus, die ook als „Jakobus den jongere” bekendstond om hem van de apostel Jakobus, de zoon van Zebedeüs te onderscheiden, was een zeer actieve discipel van Jezus. Hij kreeg het grote voorrecht door Jezus als een van zijn twaalf apostelen te worden aangesteld (Matth. 10:3). Dat niet alleen, maar Jakobus had een zeer toegewijde volwassen zoon, Judas genaamd, die eveneens tot een van de „twaalf apostelen des Lams” werd benoemd. Deze Judas, zijn zoon, stond bovendien nog als Thaddeüs, of alleen maar als de „zoon van Jakobus”, om hem van Judas Iskariot te onderscheiden, bekend. Al deze mogelijke bloedverwanten van Jezus verkeerden steeds in zijn gezelschap en bewezen voortdurend getrouw en loyaal te zijn. — Matth. 10:3; Luk. 6:16; Joh. 14:22.
JEZUS’ BROERS EN ZUSTERS
De bijbel verklaart duidelijk dat Jezus halfbroers en -zusters had. Dat Jezus Maria’s eerstgeborene wordt genoemd, geeft al te kennen dat zij ook andere kinderen had (Luk. 2:7). Deze kinderen moet zij bovendien door middel van haar echtgenoot Jozef hebben ontvangen, want het verslag verklaart dat hij nadat Jezus was geboren, gemeenschap met haar had (Matth. 1:25). Uit de twee schriftuurplaatsen waarin wordt vermeld dat Jezus zusters had, hoewel zij niet afzonderlijk met name worden genoemd, blijkt dat het gehele gezin van jongens en meisjes in hun geboortestad Nazareth goed bekendstond (Matth. 13:56; Mark. 6:3). De bijbel noemt wel de namen van Jezus’ broers, namelijk Jakobus, Jozef, Simon en Judas. — Matth. 13:55.
Gedurende Jezus’ bediening nam Maria haar kinderen bij verschillende gelegenheden met zich mee. Hierdoor werden haar zoons in de gelegenheid gesteld de openbare loopbaan van hun broer te volgen (Matth. 12:46; Joh. 2:12). Een tijdlang gaven Jezus’ halfbroers echter blijk van een gebrek aan geloof, en dit helpt ons te begrijpen waarom Jezus niemand van zijn naaste familieleden tot een van zijn twaalf apostelen heeft aangesteld, zoals hij dit met zijn gelovige neven had gedaan. Er zijn echter bewijzen die aantonen dat Jezus’ broers tegen het einde van zijn bediening geestelijk wakker werden. Nadat Jezus uit de dood was opgewekt, manifesteerde hij zich tienmaal in het vlees, waarvan één keer speciaal aan een zekere Jakobus, maar of dit zijn halfbroer was, is niet te bewijzen. — 1 Kor. 15:7.
De feiten schijnen er duidelijk op te wijzen dat Jezus’ vleselijke broers alsmede zijn moeder tot de 120 behoorden die op de dag van het pinksterfeest door de geest werden verwekt en de gave van de heilige geest ontvingen (Hand. 1:14, 15; 2:1-4). Hierdoor ontvingen zij de hoop om als een deel van de 144.000 koninkrijksmedeërfgenamen met Christus in de hemel te leven en te regeren. Nergens lezen wij dat één van hen ontrouw is geworden. Van de vier overgebleven broers namen er twee in de vroege gemeente een belangrijke positie in. Jakobus werd niet alleen de gemeentedienaar van de grote gemeente te Jeruzalem, maar was ook een belangrijk lid van het besturende lichaam met zijn hoofdzetel in Jeruzalem (Hand. 12:17; 15:13; 21:18). Hij werd er tevens toe geïnspireerd het bijbelboek dat zijn naam draagt, te schrijven. De andere broer die een belangrijke positie innam, was Judas, eveneens een geïnspireerde bijbelschrijver. Het boek Judas is naar hem genoemd. Geen van hen heeft ooit aanspraken op speciale voorrechten laten gelden omdat zij Jezus’ broers waren. Zij verwezen veeleer nederig naar zichzelf als ’dienstknechten van Jezus Christus’. — Jak. 1:1; Jud. 1:1.
De eerste eeuw van het christelijke tijdperk zag waarlijk grote helden van het ware geloof in actie. Jehovah vond het in zijn goed-ontwikkelde programma passend zijn geliefde Zoon met het juiste soort van ijverige metgezellen te omringen en hem door een kostbare familie van mannen en vrouwen die bovenal dienstknechten van de Allerhoogste God Jehovah waren, te beschermen.
[Voetnoten]
a Winkler Prins Encyclopaedie, Deel 16, blz. 343; The Catholic Encyclopedia, deel XIII, blz. 303; Hastings Dictionary of the Bible, deel IV, blz. 355; M’Clintock & Strong’s Cyclopædia, deel IX, blz. 258.
b De Katholieke Encyclopaedie, deel 14, blz. 514; M’Clintock & Strong, deel I, blz. 176; deel II, blz. 384; Westminister Dictionary of the Bible, blz. 380.
[Tabel op blz. 282]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
JEZUS’ FAMILIE
STAM LEVI VERWIJSTEKSTEN
Huis van Aäron (Priesters)
Elisabeths vader Luk. 1:5
Johannes de Doper Luk. 1:13, 60
Andere Levitische huizen Luk. 1:36
Elisabeths moeder
Anna? (Maria’s moeder)
STAM JUDA
Huis van David (Koningen)
Nathan Luk. 3:31
Heli Luk. 3:23
Jezus (Zoon van God)
(Zoon des mensen) Matth. 1:25; Luk. 1:35;
Salomo Matth. 1:7
Jakob Matth. 1:16
Jozef Matth. 1:16; 2:13;
Jozef (Joses) Matth. 13:55; Mark. 6:3
Simon Matth. 13:55; Mark. 6:3
Judas Matth. 13:55; Mark. 6:3;
Zusters Matth. 13:56; Mark. 6:3
Moeder van Jozef
?
Jakobus (Zoon van Alfeüs)
(de jongere) Matth. 10:3; 27:56;
vrouw Judas (Thaddeüs) Matth. 10:3; Mark. 3:18;
(Zoon van Jakobus) Luk. 6:16; Joh. 14:22;
Joses Matth. 27:56;
Andere huizen van Juda
[Illustraties op blz. 281]
Zebedeüs
Salome
Jakobus
Johannes