Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 907-911
  • Koningen, de boeken der

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Koningen, de boeken der
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HET SCHRIJVEN VAN DE BOEKEN
  • HET GETUIGENIS DER ARCHEOLOGIE
  • DE VERVULLING VAN PROFETIEËN
  • OVERZICHT VAN DE INHOUD
  • ÉÉN KONINGEN
  • TWEE KONINGEN
  • Koningen, De boeken der
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Bijbelboek nummer 12 — 2 Koningen
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
  • Bijbelboek nummer 11 — 1 Koningen
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
  • Elisa (I)
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 907-911

KONINGEN, DE BOEKEN DER.

Boeken van de Heilige Schrift waarin de geschiedenis van Israël wordt verhaald vanaf de laatste dagen van koning David tot de vrijlating van koning Jojachin uit de gevangenis in Babylon.

De beide boeken Koningen vormden oorspronkelijk één rol, die „Koningen” (Hebreeuws: Mela·khimʹ) werd genoemd, en in de huidige Hebreeuwse bijbel zijn ze nog steeds één boek, het vierde in het deel dat als de „Vroegere profeten” bekendstaat. In de Septuaginta worden de boeken Koningen Drie en Vier Koninkrijken genoemd en worden de boeken Samuël als Eén en Twee Koninkrijken aangeduid. In de Latijnse Vulgaat staan deze boeken te zamen als de vier boeken ’Koningen’ bekend, daar Hiëronymus in overeenstemming met de Hebreeuwse titel de voorkeur gaf aan de naam Regum („Koningen”) boven de letterlijke weergave van de in de Septuaginta gebruikte aanduiding Regnorum („Koninkrijken”). Aangezien het Griekse schrift klinkers heeft, terwijl dit tot onze gewone tijdrekening met het Hebreeuwse schrift niet het geval was, had men voor de Griekse vertaling bijna tweemaal zoveel plaats nodig als voor de Hebreeuwse Geschriften. Daarom was het raadzaam het boek Koningen in de Septuaginta in twee boeken te verdelen. De verdeling tussen Twee Samuël en Eén Koningen werd in de Griekse vertalingen niet altijd op dezelfde plaats aangebracht. Lucianus bijvoorbeeld bracht in zijn revisie van de Septuaginta de verdeling zo aan, dat Eén Koningen volgens onze huidige bijbels bij 1 Koningen 2:12 begon.

HET SCHRIJVEN VAN DE BOEKEN

Hoewel de naam van de schrijver van de boeken Koningen in de twee verslagen niet wordt genoemd, kunnen wij op grond van de bijbel en de joodse traditie concluderen dat het Jeremia was. Veel Hebreeuwse woorden en uitdrukkingen die in deze twee boeken voorkomen, treft men behalve in de profetie van Jeremia in geen enkel ander bijbelboek aan. De boeken Koningen en het boek Jeremia vullen elkaar aan, want gewoonlijk worden gebeurtenissen die in het ene boek kort worden vermeld, in het andere verslag uitvoerig beschreven. Het hoeft geen verbazing te wekken dat Jeremia, indien hij de schrijver van de boeken Koningen was, daarin niet wordt genoemd, hoewel hij een zeer bekende profeet was, want zijn activiteiten worden in het boek dat zijn naam draagt, uitvoerig behandeld. In de boeken Koningen wordt melding gemaakt van de toestanden die in Jeruzalem heersten nadat de gevangenschap was begonnen, waardoor te kennen wordt gegeven dat de schrijver niet naar Babylon was gevoerd, zoals ook met Jeremia niet gebeurd was. — Jer. 40:5, 6.

Sommige geleerden menen uit de boeken Koningen te moeten opmaken dat ze het werk van meer dan één schrijver of samensteller zijn. Men dient echter in ogenschouw te nemen dat met uitzondering van verschillen die op de afzonderlijke bronnen terug te voeren zijn, de taal, de stijl, de woordenschat en de grammatica in beide boeken hetzelfde zijn.

Eén Koningen behandelt een tijdsperiode van ongeveer 129 jaar. Het boek begint met de laatste dagen van koning David omstreeks 1040 v.G.T. en eindigt met de dood van de Judese koning Josafat in 911 v.G.T. (1 Kon. 22:50). Twee Koningen begint met de regering van Ahazia (of omstreeks 920/919 v.G.T.) en eindigt op zijn laatst met het 37ste jaar van Jojachins ballingschap, ofwel 580 v.G.T. Het behandelt een periode van ongeveer 340 jaar (2 Kon. 1:1, 2; 25:27-30). De beide boeken Koningen behandelen dus vier en een halve eeuw Hebreeuwse geschiedenis. Aangezien de daarin opgetekende gebeurtenissen ook die omvatten welke zich tot 580 v.G.T. voordeden, kunnen de boeken — die destijds één rol vormden — niet vóór genoemde datum voltooid zijn, en omdat het einde van de Babylonische ballingschap niet wordt genoemd, moeten ze ongetwijfeld vóór die tijd gereedgekomen zijn.

Beide boeken werden blijkbaar grotendeels in Jeruzalem en Juda geschreven, want het meeste bronmateriaal was daar voorhanden. Twee Koningen werd echter logischerwijs in Egypte voltooid, want daar werd Jeremia naar toe gebracht nadat Gedalja in Mizpa was vermoord. — Jer. 41:1-3; 43:5-8.

De boeken Koningen hebben altijd een plaats in de joodse canon gehad en worden als canoniek aanvaard. Daarvoor bestaan goede gronden, want deze boeken geven de verdere ontwikkeling te zien van het voornaamste thema van de bijbel: het Koninkrijk van het beloofde Zaad. Bovendien worden drie belangrijke profeten, Elia, Elisa en Jesaja, op de voorgrond geplaatst en wordt getoond op welke wijze hun profetieën feilloos in vervulling zijn gegaan. Gebeurtenissen die in de boeken Koningen staan opgetekend, worden ook op andere plaatsen in de Schrift genoemd en verduidelijkt. Jezus verwijst driemaal naar de inhoud van deze boeken wanneer hij aanvoert wat over Salomo (Matth. 6:29), de koningin van het Zuiden (Matth. 12:42; vergelijk 1 Koningen 10:1-9), de weduwe van Sarfath en over Naäman (Luk. 4:25-27; vergelijk 1 Koningen 17:8-10; 2 Koningen 5:8-14) geschreven staat. Paulus vermeldt het verslag over Elia en de 7000 mannen die de knie voor Baäl niet gebogen hebben (Rom. 11:2-4; vergelijk 1 Koningen 19:14, 18). Jakobus spreekt over de gebeden van Elia om droogte en om regen (Jak. 5:17, 18; vergelijk 1 Koningen 17:1; 18:45). Door te vermelden wat in de boeken Koningen beschreven personen hebben gedaan, wordt de canoniciteit van deze geschriften gestaafd.

De boeken Koningen werden grotendeels samengesteld aan de hand van geschreven bronnen, en de schrijver laat duidelijk zien dat hij sommige inlichtingen uit deze niet-bijbelse bronnen heeft geput. Hij verwijst naar „het boek van de aangelegenheden van Salomo” (1 Kon. 11:41), „het boek van de aangelegenheden van de dagen der koningen van Juda” (1 Kon. 15:7, 23) en „het boek van de aangelegenheden van de dagen der koningen van Israël”. — 1 Kon. 14:19; 16:14.

Een van de oudste nog voorhanden zijnde Hebreeuwse handschriften waarin de boeken Koningen volledig bewaard zijn, is gedateerd 1008 G.T. Het Vaticaanse handschrift nr. 1209 en het Alexandrijnse handschrift bevatten de boeken Koningen (in het Grieks), maar in het Sinaïtische handschrift komen ze niet voor. In de grotten van Qumran zijn fragmenten van de boeken Koningen gevonden die klaarblijkelijk uit de tijd vóór onze gewone tijdrekening dateren, en wanneer ze met latere teksten worden vergeleken, vertonen ze slechts onbelangrijke verschillen.

De boeken Koningen zijn meer dan slechts annalen of een opsomming van gebeurtenissen, zoals in een kroniek. Ze vermelden niet alleen historische feiten, maar verklaren ook wat de betekenis ervan is. Blijkbaar werd destijds uit het verslag weggelaten wat niet rechtstreeks betrekking had op de ontwikkeling van Gods voornemen en niet de beginselen verduidelijkte op grond waarvan Jehovah met zijn volk handelde. De fouten van Salomo en de andere koningen van Juda en Israël worden niet verdoezeld, maar heel openhartig vermeld.

HET GETUIGENIS DER ARCHEOLOGIE

De ontdekking van talrijke artefacten heeft in zekere zin bevestigd dat de boeken Koningen historisch en geografisch nauwkeurig zijn. Zowel door de archeologie als door het feit dat er ook nu nog ceders op de Libanon zijn, wordt bewezen dat er destijds cederwouden waren op de Libanon. Vandaar haalde Salomo hout voor zijn bouwprojecten in Jeruzalem (1 Kon. 5:6; 7:2). In het stroomgebied van de Jordaan ten N. van de Jabbok, waar eens Sukkoth en Zarethan lagen, is veel gevonden dat van industriële activiteit getuigt. — 1 Kon. 7:45, 46.

De wereldlijke geschiedenis bevestigt dat een Egyptische farao (Psinaches) betrekkingen onderhield met Hadad, de Edomiet (1 Kon. 11:19, 20) en dat tegen het einde van Salomo’s regering Sisak koning van Egypte werd (1 Kon. 11:40). De veldtocht die Sisak in de tijd van Rehabeam tegen Juda ondernam (1 Kon. 14:25, 26), wordt bevestigd door het bericht dat de farao zelf liet opstellen en dat op de muren van de tempel te Karnak (Egypte) te vinden is.

Op een in 1846 te Nimroed gevonden zwarte basaltobelisk van de Assyrische koning Salmaneser III staat naar alle waarschijnlijkheid een afgezant van Jehu afgebeeld, die zich voor Salmaneser neerbuigt. Ofschoon dit voorval in de boeken Koningen niet wordt vermeld, vormt het een extra bewijs dat de Israëlitische koning Jehu werkelijk heeft bestaan. Een krachtige bevestiging van Achabs omvangrijke bouwwerkzaamheden, waaronder „het ivoren huis dat hij gebouwd heeft” (1 Kon. 22:39), wordt aangetroffen in de te Samaria, Hazor en Megiddo gevonden ruïnes.

Op de Mesasteen wordt iets verteld over de opstand van koning Mesa tegen Israël, maar dan van het standpunt van de Moabitische heerser uit bezien (2 Kon. 3:4, 5). Deze alfabetische inscriptie bevat ook het Tetragrammaton.

De naam „Pekah” staat op een kruik die te Hazor werd gevonden in een ruïnelaag die klaarblijkelijk uit de tijd stamde dat Tiglath-Pileser Hazor verwoestte (2 Kon. 15:27). De veldtocht van Tiglath-Pileser III tegen Israël wordt in zijn koninklijke annalen en in een Assyrische inscriptie op een gebouw vermeld (2 Kon. 15:29). Ook de naam „Hosea” kon uit inscripties die over de veldtocht van Tiglath-Pileser handelen, ontcijferd worden. — 2 Kon. 15:30.

Van sommige door de Assyrische koning Sanherib gevoerde oorlogen wordt in zijn annalen melding gemaakt, maar er wordt met geen woord gerept over de verpletterende nederlaag die zijn troepenmacht van 185.000 man, toen zij zich tegen Jeruzalem legerden, door een engel werd toegebracht (2 Kon. 19:35). Het is trouwens niet verwonderlijk dat men in zijn annalen, waarin hij een zeer pocherige toon aanslaat, geen verslag over deze grote nederlaag aantreft. De laatste in de boeken Koningen genoemde gebeurtenis wordt op een opmerkelijke wijze door de archeologie bevestigd. In Babylon opgegraven spijkerschrifttabletten geven te kennen dat Jojachin zich in Babylon in gevangenschap bevond en vermelden dat hij rantsoenen ontving die uit de koninklijke schatkist werden betaald. — 2 Kon. 25:30.

DE VERVULLING VAN PROFETIEËN

De boeken Koningen bevatten diverse profetieën en geven te kennen hoe ze op treffende wijze zijn vervuld. In 1 Koningen 2:27 wordt bijvoorbeeld getoond hoe datgene wat Jehovah met betrekking tot het huis van Eli had gezegd, in vervulling ging (1 Sam. 2:31-36; 3:11-14). Profetieën die over Achab en zijn huis werden geuit, gingen in vervulling. (Vergelijk 1 Koningen 21:19-21 met 1 Koningen 22:38 en 2 Koningen 10:17.) Wat over Izebel en datgene wat er van haar zou overblijven was voorzegd, kwam uit. (Vergelijk 1 Koningen 21:23 met 2 Koningen 9:30-36.) En de geschiedkundige feiten bevestigen de waarheidsgetrouwheid van de profetie over de verwoesting van Jeruzalem. — 2 Kon. 21:13.

In de boeken Koningen wordt onder andere beklemtoond hoe belangrijk het is vast te houden aan Jehovah’s vereisten en getoond dat het noodlottige gevolgen heeft wanneer men zijn rechtvaardige wetten negeert. De beide boeken Koningen bevestigen uitdrukkelijk dat zowel de voorzegde gevolgen van gehoorzaamheid jegens Jehovah God als van ongehoorzaamheid aan hem niet zullen uitblijven.

OVERZICHT VAN DE INHOUD

ÉÉN KONINGEN

I. Davids zoon Adonia probeert zich meester te maken van de troon, maar zijn plannen worden verijdeld doordat Salomo tot koning wordt gezalfd (1:1-53)

II. Davids laatste instructies aan Salomo; na Davids dood worden ze uitgevoerd (2:1-46)

III. Salomo’s regering; zijn activiteiten en wat hij tot stand bracht (3:1–11:43)

A. Salomo verzwagert zich met de Farao van Egypte, maar blijft Jehovah liefhebben (3:1-3)

B. Wanneer Jehovah hem te Gibeon in een droom verschijnt, vraagt hij om wijsheid; het verzoek wordt ingewilligd en dit blijkt uit het oordeel dat Salomo over twee prostituées velt (3:4-28)

C. Salomo’s beambten en hun taken; zijn macht, roem en wijsheid (4:1-34)

D. Zijn handelsbetrekkingen met Hiram om bouwmateriaal te krijgen (5:1-18)

E. De bouw van de tempel en de vervaardiging van zijn gerei en zijn toebehoren; ook de oprichting van andere bouwwerken (6:1–7:51)

F. Israël komt bijeen voor de inwijding van de tempel (8:1-66)

1. De priesters brengen de Ark in de tempel; Jehovah toont dat de tempel hem welgevallig is doordat een wolk de tempel vervult nadat de priesters hem verlaten hebben (8:1-13)

2. Salomo spreekt het volk toe, bidt om Gods gunst, zegent het volk, brengt slachtoffers en op de achtste dag beëindigt hij ten slotte de bijeenkomst (8:14-66)

G. Jehovah verschijnt een tweede maal aan Salomo en verzekert hem dat gehoorzaamheid tot zegen en ongehoorzaamheid tot rampspoed voor de natie zal leiden (9:1-9)

H. Salomo’s verdere handelsbetrekkingen met Hiram (9:10-14)

I. Salomo verplicht mensen tot dwangarbeid; zijn scheepvaart en handelsbelangen, zijn rijkdom, wijsheid en de indruk die hij op de koningin van Scheba maakt (9:15–10:29)

J. Salomo’s afval door huwelijken met buitenlandse vrouwen en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden tegen het einde van zijn regering (11:1-25)

K. Jehovah maakt bekend dat hij voornemens is tien stammen van Salomo af te scheuren en ze aan Jerobeam te geven; Salomo sterft en wordt opgevolgd door Rehabeam (11:26-43)

IV. Het begin van Rehabeams regering en de scheuring van het rijk (12:1-24)

V. Jerobeam regeert als koning over tien stammen, wordt ontrouw en voert de kalveraanbidding in; Jehovah spreekt over hem en zijn huis een ongunstig oordeel uit (12:25–14:20)

VI. De regering van de Judese koning Rehabeam wordt gekenmerkt door afgoderij, en in zijn vijfde regeringsjaar valt koning Sisak van Egypte Juda binnen (14:21-31)

VII. Abiam van Juda regeert drie jaar terwijl Jerobeam over Israël regeert (15:1-8)

VIII. In Juda wordt Asa koning en onderneemt een veldtocht tegen afgoderij; tijdens de regering van Baësa, de derde koning van het tienstammenrijk, is er voortdurend oorlog tussen Israël en Juda (15:1-24)

IX. Nadabs tweejarige regering als koning van Israël en Baësa’s samenzwering (15:25-31)

X. Baësa’s regering en Jehovah’s ongunstige oordeel over hem (15:32–16:7)

XI. De regering van de Israëlitische koning Ela; de samenzwering en de regering van zijn opvolger Zimri (16:8-15)

XII. Omri komt op de troon doordat hij met succes tegen Zimri strijdt en met behulp van zijn aanhangers zijn rivaal Tibni overwint; hij overtreft zijn voorgangers in goddeloosheid (16:16-28)

XIII. De regering van de Israëlitische koning Achab en de daarmee gepaard gaande gebeurtenissen begonnen in het 38ste regeringsjaar van Asa (16:29–22:40)

A. Achab trouwt met Izebel en wordt een Baälaanbidder (16:29-33)

B. Hiël, de Betheliet, herbouwt Jericho (16:34)

C. Elia’s profetische activiteit, zijn wonderen, zijn confrontatie met Achab, de terechtstelling van de Baälaanbidders, zijn vlucht voor Izebels toorn en de opdracht om Hazaël, Jehu en Elisa te zalven (17:1–19:21)

D. Achabs oorlogen tegen de Syrische koning Ben-Hadad; nadat God hem de overwinning heeft geschonken, wordt hij door Jehovah bestraft omdat hij Ben-Hadad niet gedood heeft (20:1-43)

E. Achab begeert de wijngaard van Naboth; Izebel bewerkstelligt door een list dat Naboth wordt vermoord en Achab neemt de wijngaard in bezit; wegens deze schanddaad kondigt Jehovah bij monde van Elia onheil over Achab en zijn huis af (21:1-29)

F. Achab en de Judese koning Josafat doen een gezamenlijke poging om Ramoth-Gilead aan de Syriërs te ontrukken; de aanval mislukt en Achab wordt in de strijd dodelijk gewond (22:1-40)

XIV. De regering van de Judese koning Josafat en de Israëlitische koning Ahazia (22:41-53)

TWEE KONINGEN

I. De eindfase van Elia’s profetische werk in Israël (1:1–2:13)

A. Elia kondigt de gewonde koning Ahazia aan dat hij zal sterven (1:1-18)

B. Elia wordt, terwijl Elisa bij hem is, in een storm weggenomen (2:1-13)

II. Elisa dient als profeet tijdens de regering van de Israëlitische koningen Joram, Jehu, Joahaz en Joas (2:14–13:21)

A. De wateren van de Jordaan worden voor Elisa gescheiden; hij maakt het water in Jericho gezond en op weg naar de berg Karmel smeekt hij kwaad af over kinderen die hem bespotten, waarop 42 van hen door twee berinnen worden verscheurd (2:14-25)

B. Op een militaire veldtocht tegen Moab raken de geallieerde legers van Joram van Israël, Josafat van Juda en de koning van Edom in een waterloze streek in een hopeloze situatie; op grond van de door God geïnspireerde raad, die Elisa omwille van Josafat gegeven had, worden zij gered en lijden de Moabieten een nederlaag (3:1-27)

C. Elisa vermeerdert door een wonder de olie van een weduwe, zodat zij haar schulden kan betalen (4:1-7)

D. In Sunem wordt Elisa door een echtpaar gastvrijheid betoond; derhalve belooft hij de Sunamitische een zoon; de zoon wordt geboren, sterft later en wordt door Elisa uit de dood opgewekt (4:8-37)

E. Elisa maakt een vergiftigd gerecht onschadelijk, vermenigvuldigt brood, geneest Naäman van melaatsheid en doet een bijlblad drijven (4:38–6:7)

F. Wanneer Israël met Syrië oorlog voert, waarschuwt Elisa de koning van Israël voor de Syrische troepenbewegingen; de Syriërs trachten tevergeefs Elisa gevangen te nemen (6:8-23)

G. De Syrische koning Ben-Hadad valt met een zware krijgsmacht Israël binnen en belegert Samaria, waardoor een nijpende hongersnood in de stad uitbreekt; de koning van Israël stelt Elisa hiervoor verantwoordelijk en wil de profeet doden (6:24-33)

H. Elisa voorzegt het einde van de door de belegering veroorzaakte hongersnood; de profetie gaat in vervulling (7:1-20)

I. Elisa’s verdere bemoeienissen met de Sunamitische vrouw en de verdere gebeurtenissen in haar leven (8:1-6)

J. Elisa gaat naar Damaskus en zegt daar, dat Hazaël koning van Syrië zou worden; zijn woorden gaan in vervulling (8:7-15)

K. De verhouding tussen de regerende families van Juda en Israël in de tijd van Elisa (8:16-29)

L. Elisa stuurt een bediende om Jehu tot koning te zalven; Jehu zet een samenzwering op touw tegen Israëls koning Joram, treedt tegen het huis van Achab op en verdelgt de Baälaanbidders (9:1–10:36)

M. Koning Ahazia van Juda ontkomt evenmin aan het terechtstellingszwaard van Jehu (9:27, 28); de koningin-moeder Athalia neemt deze gelegenheid te baat om zich van de troon meester te maken; zij regeert totdat Joas als koning gezalfd en zijzelf terechtgesteld wordt; Joas’ regering begint goed, maar eindigt slecht (11:1–12:21)

N. Gedurende de regering van Joahaz wordt Israël door Syrië onderdrukt, maar later komt er enige verlichting; zijn opvolger, Joas (van Israël), bezoekt Elisa en verneemt over de toekomstige overwinning op de Syriërs; Elisa sterft (13:1-21)

III. Koning Joas van Israël verslaat de Syriërs driemaal (13:22-25)

IV. De regering van de Judese koning Amazia en de Israëlitische koning Joas, alsook de nederlaag die Israël Juda toebrengt (14:1-22)

V. Jerobeam (II) regeert over Israël en herovert verloren gebied (14:23-29)

VI. De regering van de Judese koningen Azarja en Jotham, alsook van de Israëlitische koningen Zacharia, Sallum, Menahem, Pekahia en Pekah (15:1-37)

VII. De regering van koning Achaz van Juda, zijn afgoderij en zijn betrekkingen met Assyrië (16:1-20)

VIII. De regering van de Israëlitische koning Hosea; Israël heeft bij God een slecht bericht opgebouwd en wordt in ballingschap naar Assyrië gevoerd; de Assyrische monarch laat andere volken in de steden van Samaria wonen (17:1-41)

IX. De regering van koning Hizkia van Juda (18:1–20:21)

A. Hizkia’s veldtocht tegen afgoderij, zijn opstand tegen Assyrië en oorlog tegen de Filistijnen; tijdens zijn regering wordt het noordelijke koninkrijk in ballingschap naar Assyrië gevoerd (18:1-12)

B. De Assyrische koning Sanherib valt Juda binnen; als vervulling van Jesaja’s profetie wordt Jeruzalem, ondanks zijn hachelijke positie, bevrijd doordat Jehovah’s engel 185.000 man van het Assyrische leger verdelgt en aldus Sanherib noopt naar zijn land terug te keren (18:13–19:37)

C. Hizkia wordt ziek, herstelt van zijn ziekte, ontvangt boodschappers uit Babylon en sterft (20:1-21)

X. De regering van Manasse en Amon (21:1-26)

XI. De regering van Josia (22:1–23:30)

A. Herstelwerkzaamheden aan de tempel ter hand genomen; het wetboek wordt gevonden, waarop er grote religieuze hervormingen plaatsvinden en alles wat met afgoderij te maken heeft, wordt vernietigd (22:1–23:27)

B. Josia sneuvelt in de strijd tegen Farao Necho (23:28-30)

XII. De regering van Joahaz en Jojakim (23:31–24:7)

XIII. De regering van Jojachin; de eersten worden in ballingschap naar Babylon gevoerd (24:8-17)

XIV. De regering van Zedekia; de verwoesting van Jeruzalem en de tempel door de Babyloniërs en de daaropvolgende ballingschap (24:18–25:21)

XV. Gedalja wordt als stadhouder aangesteld over de mensen die niet in ballingschap zijn gevoerd; nadat hij vermoord is, trekken zij naar Egypte (25:22-26)

XVI. De Babylonische koning Evil-Merodach verhoogt koning Jojachin, die zich in ballingschap bevindt (25:27-30)

Zie het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 64-74.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen