KUS.
In bijbelse tijden gold de kus, d.w.z. het drukken van de lippen op de mond (Spr. 24:26), de wang of, in een uitzonderlijk geval, de voeten van een ander (Luk. 7:37, 38, 44, 45), als teken van genegenheid of respect. Kussen was niet alleen gebruikelijk tussen mannelijke en vrouwelijke familieleden (Gen. 29:11; 31:28), maar ook onder mannelijke familieleden (Gen. 27:26, 27; 45:15; Ex. 18:7; 2 Sam. 14:33). Het was ook een gebaar van genegenheid tussen intieme vrienden (1 Sam. 20:41, 42; 2 Sam. 19:39). Een kus kon vergezeld gaan van een zegen. — Gen. 31:55.
Een hartelijke begroeting bestond uit een wederzijds kussen, misschien vergezeld van wenen en omhelzingen (Gen. 33:4). In Jezus’ illustratie van de verloren zoon viel de vader de teruggekeerde zoon om de hals en „kuste hem teder” (Luk. 15:20). Ook bij een liefdevol afscheid kuste men elkaar (Gen. 31:55; Ruth 1:9, 14). Toen de apostel Paulus op het punt stond uit Milete te vertrekken, waren de oudere mannen van de gemeente Efeze zo bewogen, dat zij weenden en ’Paulus om de hals vielen en hem teder kusten’. — Hand. 20:17, 37.
De bijbel maakt kort melding van kussen die met de liefde tussen de geslachten te maken hebben (Hoogl. 1:2; 8:1). Het boek Spreuken bevat raad hoe men zich voor de listen van een goddeloze vrouw kan hoeden en waarschuwt in dit verband voor de verleidelijke kus van een prostituée. — Spr. 7:13.
Kussen kunnen huichelachtig zijn. Absalom, die op sluwe wijze naar de macht dong, kuste mannen die tot hem naderden om zich voor hem neer te buigen (2 Sam. 15:5, 6). De kus van de verraderlijke Joab betekende voor de argeloze Amasa de dood (2 Sam. 20:9, 10). Judas Iskariot verried Jezus Christus eveneens met een bedrieglijke kus. — Matth. 26:48, 49; Mark. 14:44, 45.
VALSE AANBIDDING
Het kussen als een daad van verering jegens valse goden was door Jehovah verboden, want hij zei dat 7000 mannen de knie niet voor Baäl hadden gebogen en hem niet hadden gekust (1 Kon. 19:18). Efraïm werd verweten afgoden te hebben gemaakt en te hebben gezegd: „Laten de offeraars die mensen zijn, louter kalveren kussen” (Hos. 13:1-3). Bij de Grieken en de Romeinen was het gebruikelijk afgoden die buiten hun bereik waren, een kushand toe te werpen. Op deze wijze begroetten zij ook de opgaande zon. Job 31:27 kan op een soortgelijk afgodisch gebruik zinspelen.
DE „HEILIGE KUS”
Onder de vroege christenen was de „heilige kus” (Rom. 16:16; 1 Kor. 16:20; 2 Kor. 13:12; 1 Thess. 5:26) of „liefdekus” (1 Petr. 5:14) gebruikelijk, mogelijk onder personen van hetzelfde geslacht. Deze vroegchristelijke vorm van begroeting kan overeenkomen met het Oudhebreeuwse gebruik om iemand met een kus te begroeten. Hoewel de Schrift geen verdere bijzonderheden daarover verschaft, was de „heilige kus” of „liefdekus” blijkbaar een weerspiegeling van de gezonde liefde en eenheid die er in de christelijke gemeente heerste. — Joh. 13:34, 35.
FIGUURLIJK GEBRUIK
Het kussen als teken van respect en toewijding wordt genoemd in de geïnspireerde raad: „Dient Jehovah met vrees . . . Kust de zoon, opdat Hij niet vertoornd wordt en gij niet van de weg vergaat” (Ps. 2:11, 12). Personen die gunstig reageren en zich aan Gods koning en koninkrijk onderwerpen, zullen grootse zegeningen beleven wanneer er gezegd kan worden: „Rechtvaardigheid en vrede — ze hebben elkaar gekust”, omdat het verband tussen de twee voor allen even duidelijk zal zijn als de nauwe band die tussen toegenegen vrienden bestaat. — Ps. 85:10.