BAKTROG.

Een ondiepe en meestal draagbare bak die de vorm van een schotel had. Gewoonlijk was hij van hout, maar hij kon ook van aardewerk of brons zijn. Hierin werden meel en water vermengd en tot deeg verwerkt. Bij de bereiding van gezuurd brood werd de deegmassa over het algemeen gezuurd doordat men er wat zuurdeeg van een vorig baksel aan toevoegde. Voordat het deeg werd gebakken, liet men het in de baktrog staan totdat het voldoende gerezen was (Gen. 18:6; 1 Sam. 28:24). Gewoonlijk werd het deeg met de handen gekneed, hoewel de Egyptenaren soms ook hun voeten gebruikten, wanneer zij het deeg in een grote trog kneedden (Hos. 7:4). Aangezien de baktrog voor de bereiding van het ’dagelijks brood’ werd gebruikt, was hij een belangrijk stuk huishoudelijk gerei; wanneer Jehovah’s zegen er derhalve op rustte, betekende dit klaarblijkelijk dat er altijd voldoende voedsel in huis zou zijn, terwijl zijn vloek erop beduidde dat men honger moest lijden. — Deut. 28:1, 2, 5, 15, 17.