LEB-KAMAI
(Leb-Kama̱i̱) [het hart van hen die zich tegen mij verheffen].
Volgens een aantekening in de marge van de Hebreeuwse masoretische tekst is dit een cryptografische naam voor Chaldea of Kas·dimʹ. Hij komt alleen in Jeremia 51:1 voor, waar gezegd wordt hoe Jehovah met Babylon en de inwoners van Chaldea zou handelen. De term wordt daar gebruikt in overeenstemming met een systeem dat athbasj (’ath·basjʹ) wordt genoemd, waarbij de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet (taw) door de eerste letter daarvan (’aʹlef) wordt vervangen, de voorlaatste letter (sjin) door de tweede letter (bēth) enz. Derhalve is in Jeremia 51:1 de werkelijke naam (Kas·dimʹ) verheeld omdat daaruit het Hebreeuwse woord Lev Qa·maiʹ (Leb-Kamai) werd gevormd. „Leb-Kamai” is in de Septuaginta met „de Chaldeeën” en in de targoems met „het land der Chaldeeën” weergegeven.