LEVIATHAN
[Hebreeuws: liw·ja·thanʹ].
Dit Hebreeuwse woord komt zesmaal in de bijbel voor. Naar men aanneemt, komt het van een grondwoord dat „zich kronkelen”, „zich wenden” of „draaien” betekent. De naam duidt dus op iets wat zich „kronkelt” of „ineenrolt”. In de meeste bijbelvertalingen wordt het woord getranscribeerd. — Zie KROKODIL.
In Psalm 74 wordt beschreven hoe God zijn volk steeds weer heeft gered, en de verzen 13 en 14 duiden op symbolische wijze op de bevrijding van Israël uit Egypte. Op deze plaats wordt de term „zeemonsters [Hebreeuws: than·ni·nimʹ of tan·ninʹ]” gebruikt als een parallelle uitdrukking voor „Leviathan”, en de verbrijzeling van de koppen van de Leviathan heeft mogelijkerwijs betrekking op de verpletterende nederlaag die Farao en zijn leger werd toegebracht bij de uittocht van de Israëlieten uit Egypte. In de Aramese targoems staat hier „de sterken van Farao” in plaats van „de koppen van de Leviathan”. (Vergelijk Ezechiël 29:3-5, waar Farao wordt vergeleken met een groot „zeemonster” dat midden in de Nijlkanalen ligt; zie ook Ezechiël 32:2.) In Jesaja 27:1 wordt de Leviathan blijkbaar als symbool voor een wereldrijk of een organisatie van internationale afmetingen gebruikt. De profetie handelt over het herstel van Israël, en de uitspraak van Jehovah dat hij ’zijn aandacht op Leviathan zal richten’, moet derhalve ook Babylon omvatten. De verzen 12 en 13 noemen echter niet alleen Babylon, maar ook Assyrië en Egypte. Dus moet Leviathan op deze plaats klaarblijkelijk ook betrekking hebben op een internationale organisatie die of een wereldrijk dat Jehovah en zijn aanbidders weerstaat.