MEDEN, MEDIË.
De Meden waren een Arisch volk en stamden dan ook van Jafeth af, kennelijk via Jafeths zoon Madai (Gen. 10:2). Zij waren qua ras, taal en religie nauw verwant aan de Perzen.
Als volk beginnen de Meden pas in de 8ste eeuw v.G.T. in de bijbelse geschiedenis voor te komen, terwijl de eerste vermelding van hen in beschikbare wereldlijke annalen dateert uit de tijd van de Assyrische koning Salmaneser III, een tijdgenoot van koning Jehu (905–876 v.G.T.). Ergens tussen de verstrooiing van de aardbewoners als gevolg van de spraakverwarring in Babel (Gen. 11:8, 9) en de regering van Salmaneser III hadden de Meden zich in het hoogland van Iran gevestigd. Op grond van archeologische en andere onderzoekingen wordt de conclusie getrokken dat zij daar vanaf omstreeks het midden van het 2de millennium v.G.T. woonachtig zijn geweest.
LIGGING
Hoewel de grenzen van het oude gebied van Medië ongetwijfeld nogal eens verschoven, lag het in grote lijnen ten W. en Z. van de Kaspische Zee en was het van de kust van die zee gescheiden door het Elboersgebergte. In het N.W. reikte het kennelijk nog voorbij het Oermiameer tot aan het dal van de Araxes, terwijl aan de westelijke grens het Zagrosgebergte een barrière vormde tussen Medië en Assyrië en de laaglanden van de Tigris; ten O. van Medië lag een groot woestijngebied en ten Z. het land Elam.
Het land van de Meden was dus voornamelijk een bergachtig hoogland dat gemiddeld ca. 914 tot 1524 m boven de zeespiegel lag. Een aanzienlijk deel van het land is een dorre steppe doordat de regenval meestal schaars is, hoewel het ook verscheidene vruchtbare vlakten heeft die een rijke opbrengst leveren.
GESCHIEDENIS
De Meden hebben nagenoeg geen geschreven berichten nagelaten; wat over hen bekend is, is ontleend aan het bijbelse verslag, aan Assyrische teksten en ook aan de klassieke Griekse geschiedschrijvers. De Meden blijken talrijke kleine koninkrijken onder stamhoofden gevormd te hebben, en de opschepperige verslagen van de Assyrische heersers Sjamsji-Adad V, Tiglath-Pileser III en Sargon II hebben betrekking op hun overwinningen op bepaalde ’stadsoversten’ van het verre land der Meden. Het begin van Sargons regering valt ongeveer samen met de val van Samaria (740 v.G.T.), en na die Assyrische overwinning op het koninkrijk Israël werden de Israëlieten in ballingschap gevoerd naar Assyrië en naar „de steden van de Meden”, waarvan er sommige toen vazallen van Assyrië waren. — 2 Kon. 17:6; 18:11.
De Assyrische pogingen om „de weerspannige Meden” te onderwerpen, gingen door onder de Assyrische heerser Esar-Haddon, de zoon van Sanherib en kennelijk een tijdgenoot van koning Manasse van Juda (716–661 v.G.T.). In een van zijn inscripties spreekt Esar-Haddon van „een district aan de grens van de zoutwoestijn dat in het land van de verre Meden ligt, aan de rand van de Bikni, de lazuurstenen berg, . . . machtige oversten die zich niet aan mijn juk hadden onderworpen — henzelf, samen met hun volk, hun rijpaarden, rundvee, schapen, ezels en (Bactrische) kamelen — een enorme buit, voerde ik mee naar Assyrië. . . . Mijn koninklijke schatting en belasting legde ik hun op, jaarlijks.” — Ancient Records of Assyria and Babylonia, 1927, Deel II, D. D. Luckenbill, blz. 215, 216.
Toen Nabopolassar van Babylon, de vader van Nebukadnezar, tegen Assyrië in opstand kwam, sloot Cyaxares de Meder zich met zijn krijgsmacht bij de Babyloniërs aan. Nadat de Meden in het 12de jaar van Nabopolassar (634 v.G.T.) Assur veroverd hadden, ontmoette Cyaxares (in de Babylonische annalen U-ma-kis-tar genoemd) Nabopolassar voor de veroverde stad en zij „sloten vriendschap en een bondgenootschap met elkaar”. Twee bronnen, Berossos (geciteerd door Eusebius) en Abydenus, zeggen dat Nabopolassars zoon, Nebukadnezar, trouwde met de dochter van de Medische koning en dat haar naam Amytis (of volgens Abydenus Amuhia) was. De geschiedschrijvers zijn het er echter niet over eens of Amytis de dochter van Cyaxares of van zijn zoon Astyages was.
Met de Babyloniërs Assyrië veroverd
Na verdere veldslagen tegen de Assyriërs veroverden de gecombineerde legers van de Meden en de Babyloniërs ten slotte in het 14de jaar van Nabopolassar (632/631) Nineve (Zef. 2:13). Het Assyrische verzet werd (zo’n 360 km) naar het W. verlegd, naar Haran, maar ondanks de hulp van Egyptische zijde waren de pogingen vruchteloos en werd het Assyrische Rijk onder de Meden en de Babyloniërs verdeeld (Nah. 2:8-13; 3:18, 19). De Meden schijnen het noordelijke deel van het gebied bezet te hebben terwijl de Babyloniërs het zuidelijke en zuidwestelijke deel innamen, met inbegrip van Syrië en Palestina. Cyaxares drong daarna Klein-Azië binnen tot aan de rivier de Halys, waar een oorlog met Lydië onbeslist bleef. Voortaan was de Halys de meest westelijke grens van het Medische Rijk. Dit rijk strekte zich nu over het grootste deel van het Iraanse hoogland, Assyrië en Noord-Mesopotamië, Armenië en Kappadocië uit.
Verliezen hun hegemonie aan de Perzen
In die tijd oefenden de Meden met hun hoofdstad Ekbatana (Ezra 6:2) de hegemonie uit over de verwante Perzen, die het gebied ten Z. van Medië bezet hadden. De Griekse geschiedschrijvers Herodotus en Xenophon verhalen beiden dat Cyaxares’ opvolger, Astyages (in de spijkerschriftteksten „Isjtumegu” genoemd), zijn dochter Mandane ten huwelijk had gegeven aan de Perzische heerser Cambyses, uit welke verbintenis Cyrus (II) geboren werd. Toen Cyrus koning was geworden van Anzan, een Perzische provincie, verenigde hij de Perzische strijdkrachten in een poging het Medische juk af te werpen. De zogenoemde Naboniduskroniek geeft te kennen dat de vijandige legers in het zesde jaar (550 v.G.T.) van Nabonidus, de koning van Babylon, slag leverden. Volgens het verslag kwam het „leger van Isjtumegu [Astyages] . . . tegen hem in opstand” en leverden zij hem „geboeid” aan Cyrus uit, die daarna de Medische hoofdstad innam (Ancient Near Eastern Texts, James B. Pritchard, 1955, blz. 305). Vanaf dit tijdstip versmolten Medië en Perzië tot het Medo-Perzische Rijk. Vandaar dat in het door de profeet Daniël ontvangen visioen de dualistische macht Medo-Perzië terecht met een tweehoornige ram vergeleken werd; de hoogste van de twee horens was „die welke later oprees”, waarmee het overwicht van de Perzen en hun leidende rol in het rijk tijdens de rest van zijn bestaan wordt afgebeeld. — Dan. 8:3, 20.
Kennelijk heeft Cyrus de Meden echter machtsposities en autoriteit verleend, zodat zij toch een belangrijke rol in zijn regering bleven spelen. Zo legde de profeet Daniël aan koning Belsazar uit dat het raadselachtige handschrift op de muur onder andere voorzei dat het Babylonische Rijk verdeeld en „aan de Meden en de Perzen” gegeven zou worden, en elders in het boek Daniël worden de Meden in de zinsnede „de wet van de Meden en de Perzen” nog steeds als eersten genoemd (Dan. 5:28; 6:8, 12, 15). In de daaropvolgende eeuw wordt in het boek Esther (1:3, 14, 18, 19) de volgorde omgedraaid, met één uitzondering (10:2), waar de Meden vermeld worden als historisch voorafgaand aan de Perzen.
Met de Perzen Babylon veroverd
In de 8ste eeuw v.G.T. had de profeet Jesaja voorzegd dat Jehovah tegen Babylon „de Meden” zou opwekken, „die het zilver zelf als niets achten en die, wanneer het op goud aankomt, er geen behagen in scheppen. En hun bogen zullen zelfs jonge mannen verpletteren” (Jes. 13:17-19; 21:2). De term „Meden” kan hier heel goed ook de Perzen omvatten, net zoals de klassieke Griekse geschiedschrijvers de term gewoonlijk gebruikten ter aanduiding van zowel de Meden als de Perzen. Dat zij het zilver en het goud verachtten, duidt er kennelijk op dat het hun in Babylons geval eerder om de verovering te doen was dan om de buit, zodat zij zich noch door steekpenningen noch door het aanbod schatting te zullen betalen, van hun uitdrukkelijke voornemen zouden laten afbrengen. Zowel bij de Meden als bij de Perzen was de boog een voornaam wapen. De houten bogen, die soms echter met brons of koper beslagen waren (vergelijk Psalm 18:34), hebben waarschijnlijk de ’jonge mannen van Babylon verpletterd’ door de regen van pijlen, die elk afzonderlijk gepolijst waren om nog dieper door te kunnen dringen. — Jer. 51:11.
Opgemerkt zij dat Jeremia (51:11, 28) zegt dat de „koningen van Medië” zich onder degenen bevonden die Babylon aanvielen, waarbij het meervoud er misschien op duidt dat er zelfs onder Cyrus nog sprake was van een ondergeschikte Medische koning of koningen — een situatie die geenszins in strijd was met de destijds in zwang zijnde gebruiken. (Vergelijk ook Jeremia 25:25.) Zo stellen wij ook vast dat toen Babylon door de gecombineerde strijdkrachten van Meden, Perzen, Elamieten en andere naburige stammen werd ingenomen, het een Meder genaamd Darius, de zoon van Ahasveros, was die „koning [werd] gemaakt over het koninkrijk der Chaldeeën”, mogelijk aangesteld door koning Cyrus de Pers. — Dan. 5:31; 9:1; zie DARIUS nr. 1.
Door Alexander de Grote veroverd
In de tijd van koning Ahasveros (waarschijnlijk Xerxes I) werd er nog steeds gesproken over de „krijgsmacht van Perzië en Medië”, bestond de geheime raad van de koning uit „zeven vorsten van Perzië en Medië” en stonden de wetten nog steeds bekend als de „wetten van Perzië en Medië” (Esth. 1:3, 14, 19). In 330 v.G.T. veroverde Alexander de Grote het Perzische Rijk en bezette Medië. Na zijn dood ging het zuiden van Medië deel uitmaken van het Seleucidenrijk, terwijl het noordelijke deel een onafhankelijk koninkrijk werd. Hoewel het afwisselend door de Parthen en het Seleucidenrijk werd overheerst, wees de Griekse geograaf Strabo erop dat er in de 1ste eeuw G.T. nog een Medische dynastie bestond. Met Pinksteren van het jaar 33 G.T. waren er in Jeruzalem naast Parthen, Elamieten en personen van andere nationaliteiten ook Meden aanwezig. Daar zij „joden, eerbiedige mannen, die afkomstig waren uit elk van de natiën” werden genoemd, kunnen zij nakomelingen zijn geweest van de joden die na de Assyrische verovering van Israël in ballingschap werden gevoerd naar steden van de Meden, of misschien waren sommigen tot het joodse geloof bekeerde proselieten. — Hand. 2:1, 5, 9.
In de 3de eeuw G.T. hadden de Meden zich met de overige Iraanse bevolking vermengd en bestonden zij dus niet meer als afzonderlijk volk.
[Kaart op blz. 1041]
MEDIË
ASSYRIË
KASPISCHE ZEE
Araxes
Oermiameer
Elboersgebergte
Ekbatana
Zagros gebergte
Tigris
Eufraat
ELAM
PERZISCHE GOLF