PERZEN, PERZIË.
Een land alsook een volk dat zowel in de bijbel als in de wereldlijke geschiedenis gewoonlijk samen met de Meden wordt genoemd. De Meden en Perzen waren blijkbaar aan elkaar verwant, aangezien zij van de oude Ariërs (Iraniërs) afstamden, en dit zou betekenen dat de Perzen nakomelingen van Jafeth waren, waarschijnlijk via Madai, de stamvader van de Meden (Gen. 10:2). In een inscriptie noemt Darius de Grote zichzelf „een Pers, de zoon van een Pers, een Ariër, uit het Arische zaad”.
In hun vroegste geschiedenis schijnen de Perzen alleen het zuidwestelijke deel van het uitgestrekte Iraanse hoogland te hebben bewoond — een gebied dat in het N.W. aan Elam, in het N. aan Medië, in het O. aan Carmania en in het Z. en Z.W. aan de Perzische Golf grensde. Afgezien van de vochtige, hete kustgebieden aan de Perzische Golf besloeg het land hoofdzakelijk het zuidelijke deel van het onherbergzame Zagrosgebergte met zijn dichtbeboste hellingen en zijn lange, tamelijk vruchtbare dalen. In de dalen heerst een gematigd klimaat, maar in de droge hooglanden, waar de wind overheen jaagt, is het in de wintermaanden bitter koud. Evenals de Meden schijnen ook de Perzen zich voornamelijk met veeteelt en noodzakelijke landbouw te hebben beziggehouden. De Perzische koning Darius de Grote beschreef zijn geboorteland dan ook trots als „mooi en rijk aan paarden en mensen”.
ONTWIKKELING VAN HET MEDO-PERZISCHE RIJK
Evenals de Meden, werden waarschijnlijk ook de Perzen door verschillende adellijke families geregeerd. Uit een van deze families kwam de dynastie der Achaemeniden voort — het koningshuis waaruit Cyrus de Grote, de stichter van het Perzische Rijk, stamde. Cyrus, die volgens Herodotus en Xenophon een Perzische vader en een Medische moeder had, verenigde de Perzen onder zijn leiding. Vóór zijn tijd hadden de Meden over de Perzen geheerst, maar Cyrus behaalde een snelle overwinning over de Medische koning Astyages en veroverde diens hoofdstad Ekbatana (550 v.G.T.). (Vergelijk Daniël 8:3, 20.) Op deze wijze kwam het Medische Rijk onder de heerschappij van de Perzen, die nu het gehele Iraanse hoogland bij hun rijk inlijfden en westwaarts door Assyrië en Armenië tot aan de rivier de Halys in Klein-Azië oprukten.WL25,
Hoewel de Meden gedurende de resterende tijd van de dynastie der Achaemeniden een ondergeschikte rol speelden, kan er geen twijfel over bestaan dat het tot de vorming van een dualistisch wereldrijk kwam. Zo zegt professor Olmstead in zijn boek History of the Persian Empire (1948, blz. 37): „De nauwe band tussen de Perzen en de Meden werd nooit vergeten. Het geplunderde Ekbatana bleef een favoriete koninklijke residentie. De Meden ontvingen dezelfde eer als de Perzen; zij kregen hoge functies te bekleden en werden uitgekozen om de Perzische legers aan te voeren. Buitenlanders spraken doorgaans over de Meden en Perzen; gebruikten zij slechts één benaming, dan kozen zij voor ’de Meden’.”
Cyrus breidde het Medo-Perzische Rijk als gevolg van zijn overwinning op koning Croesus van Lydië en de onderwerping van bepaalde Griekse kuststeden naar het W. tot aan de Egeïsche Zee uit. Maar de belangrijkste overwinning behaalde hij in 539 v.G.T., toen hij aan het hoofd van een uit Meden, Perzen en Elamieten bestaande strijdmacht als vervulling van de bijbelprofetieën het machtige Babylon veroverde (Jes. 21:2, 9; 44:26–45:7; Dan. 5:28). Met de val van Babylon kwam er een einde aan de lange periode van Semitische hegemonie, die nu vervangen werd door de eerste wereldmacht van Arische (Jafethitische) oorsprong. Daardoor kwam ook het land Juda (alsook Syrië en Fenicië) onder de Medo-Perzische heerschappij. Op grond van het door Cyrus in 537 v.G.T. uitgevaardigde decreet mochten de in ballingschap verkerende joden naar hun eigen land terugkeren, dat destijds precies 70 jaar woest had gelegen. — 2 Kron. 36:20-23; zie CYRUS.
Perzische hoofdsteden
In overeenstemming met het dualistische karakter van het rijk werd een Meder genaamd Darius de heerser van het overwonnen Chaldeeuwse koninkrijk, ofschoon waarschijnlijk niet onafhankelijk van Cyrus’ opperheerschappij (Dan. 5:31; 9:1; zie DARIUS nr. 1). Babylon bleef ook onder de Medo-Perzische heerschappij een koningsstad alsmede een religieus centrum en een handelsmetropool. Naar het schijnt waren de hete zomers daar voor de Perzische heersers echter ondraaglijk, zodat zij vrijwel alleen ’s winters in Babylon verbleven. Archeologisch bewijsmateriaal wijst erop dat Cyrus na de verovering van Babylon spoedig terugkeerde naar Ekbatana (thans Hamadan), dat ongeveer 1900 m boven de zeespiegel aan de voet van de Elwend lag en waar de winters door zware sneeuwval en bittere kou werden gekenmerkt maar de zomers heerlijk aangenaam waren. Cyrus’ memorandum over de herbouw van Jeruzalems tempel werd ettelijke jaren na de uitvaardiging ervan in Ekbatana gevonden (Ezra 6:2-5). De vroegere Perzische hoofdstad was Pasargadae, zo’n 640 km ten Z.O. van Ekbatana, maar ongeveer op dezelfde hoogte. In de omgeving van Pasargadae bouwden de Perzische heersers Darius, Xerxes en Artaxerxes later de koningsstad Persepolis, die zij voorzagen van een uitgebreid onderaards kanalenstelsel dat blijkbaar als watervoorziening diende. Een vierde hoofdstad was Susa (of Susan) aan de Choaspes (Kercha) in het oude Elam — een stad die tussen Babylon, Ekbatana en Persepolis een centrale en strategisch gunstige positie innam. Hier bouwde Darius de Grote een schitterend paleis, dat gewoonlijk als winterresidentie diende, daar de zomer in Susan net als in Babylon ondraaglijk heet was. In de loop van de tijd werd Susan echter steeds meer de bestuurszetel van het rijk. — Zie SUSAN.
RELIGIE EN WET
De Perzische heersers, die weliswaar even wreed konden zijn als de Semitische koningen van Assyrië en Babylonië, schijnen — althans in het begin — getracht te hebben de door hen onderworpen volken met een zekere tolerantie te bejegenen en hun bepaalde rechten toe te kennen. Hun religie stoelde schijnbaar op enkele ethische beginselen. Een belangrijke godheid buiten hun hoofdgod, Ahoera Mazda, was Mithra, die niet alleen als krijgsgod bekend werd, maar ook als de god van verdragen, die zijn ogen en oren constant openhield om elke schender van een overeenkomst op te sporen. De Griekse geschiedschrijver Herodotus schreef over de Perzen: „Zij leren hun kinderen van vijf tot 20 jaar slechts drie dingen: paardrijden, boogschieten en waarheid spreken. . . . Als grootste schande geldt bij hen het liegen” (Herodotus, Historiën, I, 136-138, vertaald door dr. Onno Damsté). De geschiedenis van de Perzische heersers laat zien dat valsheid en intriges hun weliswaar niet vreemd waren, maar dat zij toch in wezen trouw bleven aan het beginsel van hun volk „woord te houden”, hetgeen misschien blijkt uit het feit dat de „wet van de Meden en de Perzen” onveranderlijk was (Dan. 6:8, 15; Esth. 1:19; 8:8). Toen derhalve het decreet van Cyrus ongeveer 17 jaar nadat het was uitgevaardigd werd gevonden, erkende koning Darius dat de joden het recht hadden de tempel te bouwen en beval hij dat men hen daarbij volledige medewerking zou verlenen. — Ezra 6:1-12.
Het Perzische rijksbestuur verried een uitstekende staatkunde. De koning had niet alleen zijn uit „zeven vorsten van Perzië en Medië” bestaande kroonraad of adviescollege (Esth. 1:14; Ezra 7:14), maar ook satrapen, die over de belangrijkste gebieden of landen waren aangesteld, bijv. over Medië, Elam, Parthië, Babylonië, Assyrië, Arabië, Armenië, Kappadocië, Sardes, Ionië en, toen de grenzen van het rijk verder werden uitgebreid, over Egypte, Ethiopië, Libië, enz. Deze satrapen waren wat het bestuur van hun gebied betrof, met inbegrip van de rechtspraak en het financiële beheer, tamelijk onafhankelijk. (Zie SATRAAP.) Onder de satrapen stonden schijnbaar stadhouders, die over de rechtsgebieden (in de tijd van Ahasveros waren dat er 127) waren aangesteld, en binnen de rechtsgebieden regeerden vorsten over de afzonderlijke volken waaruit de bevolking van elk rechtsgebied was samengesteld (Ezra 8:36; Esth. 3:12; 8:9). Waarschijnlijk om het hoofd te bieden aan de ongunstige omstandigheid dat de hoofdstad zich enigszins in een uithoek van het uitgestrekte rijk bevond, werd er een rijkspostdienst ingesteld, waarbij men gebruik maakte van koeriers die op postpaarden reden en aldus een snelle communicatie tussen de troon en de gezamenlijke rechtsgebieden mogelijk maakten (Esth. 8:10, 14). Grote verkeerswegen werden onderhouden; een daarvan liep van Susan helemaal naar Sardes in Klein-Azië.
VAN CYRUS’ DOOD TOT NEHEMIA’S STADHOUDERSCHAP
De regering van Cyrus de Grote eindigde in 530 v.G.T., toen hij tijdens een veldtocht om het leven kwam. Zijn zoon Cambyses II volgde hem op, en hij slaagde erin Egypte te onderwerpen. Alhoewel de naam Cambyses in de bijbel niet voorkomt, is deze koning blijkbaar de „Ahasveros” bij wie volgens Ezra 4:6 de tegenstanders van de tempelbouw aanklachten tegen de joden indienden. Daniël, die in 617 v.G.T. als gevangene naar Babylon was gevoerd en die het „in het koninkrijk van Darius [de Meder] en in het koninkrijk van Cyrus de Pers”, goed ging, was tegen deze tijd waarschijnlijk gestorven. — Dan. 6:28.
De omstandigheden waaronder Cambyses’ regering eindigde, zijn onduidelijk. Volgens het verslag van Darius de Grote in zijn Behistoen-inscriptie, dat ook door Herodotus en anderen in iets afwijkende vorm wordt weergegeven, liet Cambyses zijn broer Bardija (door Herodotus Smerdis genoemd) in het geheim ter dood brengen. Vervolgens, gedurende de tijd dat Cambyses in Egypte was, wist een magiër genaamd Gaumata, die zich voor Bardija (Smerdis) uitgaf, de troon te bemachtigen en te bewerkstelligen dat hij als koning werd erkend. Toen Cambyses uit Egypte terugkeerde, werd hij hetzij ziek en stierf of pleegde zelfmoord, waardoor voor de usurpator de troon veilig werd gesteld. Volgens een andere versie, waaraan sommige geschiedschrijvers de voorkeur geven, werd Bardija niet gedood, maar was hij het, en niet een bedrieger, die tijdens Cambyses’ afwezigheid de troon wederrechtelijk in bezit nam.
In elk geval moet de regering van Cambyses in 522 v.G.T. geëindigd zijn en heeft de volgende regering naar verluidt nog geen jaar geduurd, zodat die eveneens nog in 522 v.G.T. met de moord op de usurpator (hetzij Bardija of Gaumata, de pseudo-Smerdis) tot een einde is gekomen. Doch tijdens deze korte regering schijnt er een tweede aanklacht tegen de joden te zijn ingediend bij de Perzische troon, waarop destijds de in de bijbel als „Artaxerxes” (misschien een heersersnaam of -titel) aangeduide koning zat. Ditmaal hadden de aanklagers succes, want de koning vaardigde een verbod tegen de voortzetting van de tempelbouw uit (Ezra 4:7-23). Vervolgens lag het werk aan de tempel „tot het tweede jaar van de regering van Darius, de koning van Perzië”, stil. — Ezra 4:24.
Darius de Grote
Darius I (Darius Hystaspis of Darius de Grote genoemd) bewerkstelligde klaarblijkelijk dat degene die op de Perzische troon zat, werd gedood. Zijn vader Hystaspes schijnt in het rijk de positie van satraap te hebben bekleed en stamde evenals Cyrus uit het geslacht der Achaemeniden, hoewel hij tot een andere familietak behoorde. Darius werd schijnbaar pas in 521 v.G.T. als koning erkend. De beginperiode van zijn regering werd gekenmerkt door opstanden die overal in het rijk uitbraken, zodat hij verschillende veldtochten moest ondernemen om de rebellen te onderwerpen.
Gedurende de regering van Darius werd met zijn toestemming het werk aan de tempel in Jeruzalem hervat, en in het zesde jaar van zijn regering (waarschijnlijk in het begin van 515 v.G.T.) was de tempel voltooid (Ezra 6:1-15). De regering van Darius werd gekenmerkt door een reorganisatie van het rijksbestuur en een uitbreiding van het rijk. Hij heroverde het opstandige Egypte, onderwierp Libië en breidde de grenzen van het Perzische grondgebied tot aan India in het O. en tot aan Thracië en Macedonië in het W. uit. Ten minste tegen deze tijd hadden de Perzische heersers datgene vervuld wat door de in Daniël 7:5 en 8:4 beschreven symboliek werd voorzegd, namelijk dat het Medo-Perzische Rijk — voorgesteld door een beer alsook door een ram — in drie richtingen zou optrekken om gebieden te veroveren: naar het N. (Assyrië en Babylon), naar het W. (Klein-Azië en Thracië) en naar het Z. (Egypte). In 490 v.G.T. leden de strijdkrachten van Darius in een strafexpeditie tegen Griekenland echter een nederlaag bij Marathon. Enkele jaren later (486 v.G.T.) stierf Darius alvorens hij zich voor deze nederlaag kon wreken. — Zie DARIUS nr. 2.
Xerxes
Na Darius kwam zijn zoon Xerxes op de troon. Xerxes is blijkbaar de koning die in het boek Esther „Ahasveros” wordt genoemd. Zijn optreden voldoet ook aan de beschrijving van de vierde Perzische koning, die „alles in beweging [zou] brengen tegen het koninkrijk Griekenland” (Dan. 11:2). In een poging zich voor de nederlaag die de Perzen bij Marathon hadden geleden te wreken, trok Xerxes in 480 v.G.T. met een gigantisch leger tegen het Griekse vasteland op. Na een met grote verliezen gepaard gaande overwinning bij Thermopylae en na de verwoesting van Athene leed zijn leger bij Salamis en later bij Plataeae een verpletterende nederlaag, waardoor Xerxes naar Perzië moest terugkeren. Alhoewel Xerxes door sommige hedendaagse geschiedschrijvers als een „zwakkeling” wordt voorgesteld, berust hun oordeel schijnbaar op de geschriften van de Grieken, die vanwege zijn militaire acties tegen hun geboorteland waarschijnlijk zeer vooringenomen tegen hem waren. Zijn regering werd door bepaalde bestuurshervormingen en de voltooiing van een groot deel van de door zijn vader in Persepolis begonnen bouwwerken gekenmerkt. — Vergelijk Esther 10:1, 2.
De Griekse vertellingen over het einde van Xerxes’ regering draaien om huwelijksproblemen, ongeregeldheden in de harem en een vermeende sterke beïnvloeding van de koning door bepaalde hofbeambten. Deze traditionele verslagen geven misschien enkele van de voornaamste in het boek Esther genoemde feiten weer — zij het zeer verwarrend en verdraaid — o.a. de afzetting van koningin Vasthi en de verkiezing van Esther in haar plaats alsook de verheffing van Mordechai tot een belangrijke machtspositie in het rijk (Esth. 2:17; 10:3). Volgens de wereldlijke verslagen werd Xerxes door een van zijn hofbeambten vermoord. Hoewel de meeste wereldlijke schrijvers 466/465 v.G.T. als het jaar van zijn dood aangeven, waardoor zij hem een regeringsperiode van ongeveer 21 jaar toekennen, wordt echter ook het jaar 475/474 v.G.T. genoemd, en deze datum stemt overeen met het bijbelse verslag en wordt ook door bepaalde oude geschiedschrijvers gestaafd. — Zie ARTAXERXES nr. 3.
Van Artaxerxes (Longimanus) tot Darius II
Na Xerxes kwam Artaxerxes (Longimanus) op de troon, en zijn regering onderscheidde zich doordat Ezra de volmacht werd verleend met een grote bijdrage ter ondersteuning van de tempel naar Jeruzalem terug te keren. Dat gebeurde in het zevende jaar van Artaxerxes (469/468 v.G.T. volgens de bovengenoemde datering) (Ezra 7:1-26; 8:24-36). Sommigen hebben aangenomen dat de vermelding ’een stenen muur in Juda en in Jeruzalem” (Ezra 9:9) betekent dat Ezra van Artaxerxes de opdracht kreeg de stadsmuren te herbouwen. De Hebreeuwse uitdrukking hoeft echter niet noodzakelijkerwijs op een massieve muur zoals een stadsmuur te slaan, maar heeft vaak betrekking op een muur die een wijngaard of een voorhof omgaf (Num. 22:24; Jes. 5:5; Ezech. 42:7, 10). (Volgens De Katholieke Bijbel luidt deze tekst: „Ons een veilige woonplaats te bereiden in Juda en Jerusalem” en volgens de Romen-uitgave van de bijbel: „Ons in Juda en Jerusalem een veilige schuilplaats te bezorgen.” [Wij cursiveren.]) Deze beschuttende „muur” duidt blijkbaar figuurlijk op de „liefderijke goedheid” die Jehovah zijn volk „voor het aangezicht van de koningen van Perzië” bewees, zoals in hetzelfde vers wordt gezegd.
Pas in het 20ste jaar van Artaxerxes kreeg Nehemia de opdracht naar Jeruzalem terug te keren om de stad en „de muur van de stad” te herbouwen (Neh. 2:1-8). Artaxerxes stelde Nehemia als „stadhouder . . . in het land Juda” aan en gaf hem voor de reis daarheen een konvooi mee (Neh. 2:9; 5:14, 15). Later, in het 32ste jaar van koning Artaxerxes, keerde Nehemia voor enige tijd naar het hof terug (Neh. 13:6). Geschiedschrijvers dateren de dood van Artaxerxes op 424/423 v.G.T.
Tussen de regering van Artaxerxes en die van Darius II viel de weinig succesvolle regering van Xerxes II. Darius II, Artaxerxes’ zoon bij een bijvrouw, kwam na de moord op Xerxes II op de troon. Oorspronkelijk heette hij Ochus, maar volgens de wereldlijke geschiedenis nam hij nadat hij in 423 v.G.T. koning was geworden, de naam Darius aan. Hij schijnt de in Nehemia 12:22 genoemde „Darius” te zijn.
Papyrusdocumenten die de bijbel bevestigen
Op Elephantine, een eiland in de Nijl bij Syene (Aswan) werd een groot aantal in het Aramees gestelde en van een joodse kolonie afkomstige papyrusdocumenten gevonden, die door wereldlijke geschiedschrijvers gedateerd worden in de tijd tussen de regering van Darius I (die omstreeks 521 v.G.T. begon) en op zijn minst de regering van Darius II (ca. 423–404 v.G.T.). Met de namen „Sanballat” en „Johanan”, die daarin voorkomen, worden vermoedelijk de in Nehemia 4:1 en 12:22 genoemde gelijknamige personen aangeduid. Deze papyri vormen een bewijs van de nauwkeurigheid waarmee de boeken Ezra en Nehemia zowel de toestanden onder de Perzische heerschappij als de overbrenging van officiële boodschappen afschilderen. Professor Wright schrijft: „Nu . . . zijn wij in staat vast te stellen dat het Aramees van Ezra precies de taal van die tijd is, terwijl de regeringsdocumenten tot het algemene type behoren dat wij gewoonlijk met het Perzische regime in verband brengen” (Biblical Archaeology, blz. 208). Een van deze documenten, die aan Darius II wordt toegeschreven, bevat een koninklijk Perzisch besluit betreffende de paschaviering door de joodse kolonie in Egypte.
TOT DE VAL EN DE VERDELING VAN HET RIJK
Na Darius II kwam Artaxerxes II (Mnemon genaamd) op de troon. Gedurende zijn regering kwam Egypte in opstand en verslechterden de betrekkingen met Griekenland. Zijn regering (404–358 v.G.T.) werd opgevolgd door die van zijn zoon Artaxerxes III (ook Ochos genoemd), die ongeveer 21 jaar (358–338/337 v.G.T.) moet hebben geregeerd en naar verluidt de bloeddorstigste van alle Perzische heersers is geweest. Zijn belangrijkste prestatie was de herovering van Egypte. Volgens de wereldlijke geschiedenis regeerde vervolgens Arses nog twee jaar en Darius III (Codomannus) vijf jaar. Gedurende de regering van Darius III werd Philippus van Macedonië vermoord (336 v.G.T.) en door zijn zoon Alexander opgevolgd. In 334 v.G.T. begon Alexander zijn aanval op het Perzische Rijk. Hij versloeg de Perzische strijdkrachten eerst bij Granicus in de noordwesthoek van Klein-Azië en daarna bij Issus in de tegenovergestelde hoek van Klein-Azië (333 v.G.T.). Nadat de Grieken Fenicië en Egypte hadden veroverd, verpletterden zij in 331 v.G.T. ten slotte de laatste stelling van de Perzen bij Gaugamela en daarmee ging het Perzische Rijk ten onder.
Na Alexanders dood en de daaropvolgende verdeling van het rijk kreeg Seleucus Nicator de heerschappij over het grootste deel van de Aziatische gebieden met Perzië als middelpunt. De destijds beginnende heerschappij van de koningen uit de dynastie der Seleuciden duurde tot 64 v.G.T. Seleucus Nicator schijnt de koning te zijn geweest die als eerste de in Daniëls profetie voorzegde rol van de „koning van het noorden” vervulde en strijd voerde tegen het Egyptische koningsgeslacht van de Ptolemaeën, die schijnbaar als eersten de rol van de symbolische „koning van het zuiden” speelden. — Dan. 11:4-6.
De Seleucidische koningen moesten zich vanwege de invallen van de Parthen (die in de 3de en 2de eeuw v.G.T. het gebied van Perzië veroverden) naar het westelijke deel van hun machtsgebied terugtrekken. De Parthen werden in 226 G.T. door de Sassanieden verslagen, waarna laatstgenoemden heerschappij bleven uitoefenen totdat zij in 642 door de Arabieren werden onderworpen.WL25,
Volgens de profetie van Ezechiël (27:10) bevonden zich onder de krijgslieden die in de strijdmacht van de rijke stad Tyrus dienden en tot haar pracht bijdroegen, ook Perzen. Perzië wordt eveneens genoemd in verband met de natiën die tot de onder leiding van de symbolische „Gog van het land Magog” tegen Jehovah’s verbondsvolk optrekkende horden behoren. — Ezech. 38:2, 4, 5, 8, 9.
[Kaart op blz. 1231]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
PERZISCHE RIJK
ARMENIË
ASSYRIË
ARABIË
ELAM
EGYPTE
ETHIOPIË
INDIA
LIBIË
MEDIË
PARTHIË
PERZIË
GRIEKENLAND
THRACIË
LYDIË
SYRIË
CARMANIA
KAPPADOCIË
SALAMIS
Zwarte Zee
Kaspische Zee
Rode Zee
De Grote Zee
Perzische Golf
Halys
Eufraat
Tigris
Nijl
Kercha
Granicus
Indus
Memphis
Thebe
Syene
Thermopylae
Marathon
Plataeae
Odessus
Byzantium
Sardes
Tarsus
Issus
Sidon
Tyrus
Damaskus
Jeruzalem
Gaugamela
Babylon
Ekbatana
Susa
Pasargadae
Persepolis