MEGIDDO
(Megi̱ddo) [samenkomst, of: verzameling van troepen].
Een van de belangrijkere steden van het Beloofde Land. Megiddo lag ongeveer 90 km ten N.N.W. van Jeruzalem en rond 30 km ten Z.O. van de tegenwoordige stad Haifa. Het was gebouwd op een terrein van iets meer dan 4 ha, boven op een heuvel die thans bekendstaat als Tell el-Mutesellim en zo’n 20 m omhoogrijst uit het er beneden liggende dal.
STRATEGISCHE LIGGING
Gelegen op dit strategische punt met uitzicht op de vruchtbare vlakte van Esdrelon (ook bekend als „de valleivlakte van Megiddo” [2 Kron. 35:22; Zach. 12:11]) beheerste de stad zonder enig probleem de grote handels- en militaire routes van N. naar Z. en van O. naar W. Zowel volgens de bijbelse geschiedenis als volgens wereldlijke verslagen was Megiddo als gevolg van zijn strategische ligging getuige van beslissende veldslagen tussen de legers van vele natiën. In deze omgeving, „bij de wateren van Megiddo”, versloeg rechter Barak Jabins machtige strijdkrachten, die door Sisera werden aangevoerd en over 900 met ijzeren zeisen uitgeruste strijdwagens beschikten (Recht. 4:7, 13-16; 5:19). Te Megiddo stierf koning Ahazia van Juda nadat hij op bevel van Jehu dodelijk verwond was (2 Kon. 9:27). Daar werd ook de goede koning Josia van Juda gedood toen hij het Egyptische leger onder Farao Necho onderschepte, dat op weg was om bij de Eufraat tegen de „koning van Assyrië” (d.w.z. de Babylonische veroveraar van Assyrië) te strijden. — 2 Kon. 23:29, 30; 2 Kron. 35:22.
Zoals archeologische opgravingen aantonen, werd Megiddo op verschillende tijden gedurende zijn lange geschiedenis zwaar versterkt. Er zijn ruïnes blootgelegd die aan het licht hebben gebracht dat Megiddo eens was omgeven door muren van 4-5 m dikte, die later werden versterkt tot een dikte van ruim 7,5 m. Er zijn nog ruim 3 m hoge overblijfselen van die muur gevonden.
GESCHIEDENIS
Megiddo wordt voor de eerste maal genoemd in verband met zijn koning, die vermeld wordt onder de 31 koningen die aan het begin van de verovering van het Beloofde Land door Jozua werden verslagen (Joz. 12:7, 8, 21, 24). Bij de verdeling van het land werd Megiddo, samen met zijn onderhorige steden, een enclavestad die tot de stam Manasse behoorde, hoewel ze in het gebied van Issaschar lag (Joz. 17:11; 1 Kron. 7:29). Gedurende de tijd van de rechters slaagde Manasse er echter niet in de Kanaänieten uit dit bolwerk te verdrijven. Hooguit werden, toen Israël sterk werd, de inwoners van deze stad aan dwangarbeid onderworpen. — Recht. 1:27, 28.
Onder Davids regering, toen het koninkrijk tot zijn uiterste grenzen werd uitgebreid, werden alle Kanaänitische elementen in het Beloofde Land, ook de inwoners van Megiddo, onderworpen. Daarom kon Salomo Megiddo opnemen als vijfde op de lijst van met name genoemde districten die verplicht waren de koninklijke huishouding één maand per jaar van voedsel te voorzien (1 Kon. 4:7, 8, 12). Ook versterkte hij Megiddo, en misschien is het een van zijn wagensteden geworden waar zich de stallen bevonden voor een deel van zijn 12.000 rijpaarden. — 1 Kon. 9:15-19; 10:26.
De profetie van Zacharia (12:11) spreekt over een ’groot geweeklaag’ dat plaatsvond „in de valleivlakte van Megiddo”, hetgeen betrekking kan hebben op het klaaglied over koning Josia, die daar in de strijd sneuvelde. — 2 Kon. 23:29, 30; zie HAR–MAGEDON.