ZACHTAARDIGHEID.
A New Testament Word Book, door William Barclay, zegt over het Griekse zelfstandig naamwoord praʹu·tes: „In het klassieke Grieks . . . betekent het als het betrekking heeft op dingen, ’zacht’. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt voor een zacht briesje of een zachte stem. Op personen toegepast, betekent het ’zachtaardig’ of ’minzaam’.” Hetzelfde werk zegt over het bijvoeglijk naamwoord praʹus: „Er schuilt zachtheid in praus, maar achter de zachtheid schuilt de kracht van staal, . . . het is geen zachtheid zonder ruggegraat, geen sentimentele tederheid, geen passieve gelatenheid.” W. E. Vine merkt in An Expository Dictionary of New Testament Words op: „PRAUTES . . . heeft niet alleen te maken met iemands ’uiterlijke gedrag, ook niet met zijn betrekkingen ten aanzien van zijn medemensen en nog minder louter met zijn natuurlijke geaardheid. Ze is veeleer een inherente gratie van de ziel; en ze wordt in de eerste plaats en hoofdzakelijk jegens God betoond. Ze is die geestesgesteldheid waarin wij Zijn handelingen ten aanzien van ons als goed en derhalve zonder tegenspraak of weerstand aanvaarden. Het begrip houdt nauw verband met het woord tapeinofrosune [ootmoed] en volgt er direct op.’”
Een zachtaardig temperament of een zachtaardige geest heeft niets te maken met een zwak karakter. Jezus Christus zei: „Ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart” (Matth. 11:29; 2 Kor. 10:1). Toch wist Jezus zich door de volledige kracht van zijn Vader gesteund en nam hij een krachtig standpunt in voor wat juist is door met grote vrijmoedigheid te spreken en te handelen wanneer dat nodig was. — Matth. 23:13-39; vergelijk 21:5.
Voor zachtaardigheid is geloof en een bron van kracht nodig. Iemand die zachtaardig is, laat zich niet gemakkelijk uit zijn evenwicht brengen en verliest niet snel zijn gezonde verstand. Gebrek aan zachtaardigheid spruit voort uit onzekerheid, frustratie, ongeloof, hopeloosheid of zelfs wanhoop. Zo iemand wordt in Spreuken 25:28 als volgt beschreven: „Als een opengebroken stad, zonder muur, is de man die zijn geest niet in bedwang heeft.” Hij staat open en is bevattelijk voor het binnendringen van alle mogelijke onjuiste gedachten, die hem tot onjuiste daden kunnen aanzetten.
EEN VRUCHT VAN DE GEEST
Zachtaardigheid is een vrucht van Gods heilige geest, zijn werkzame kracht (Gal. 5:22, 23). God is derhalve de Bron van zachtaardigheid, en om werkelijk zachtaardig te zijn, moet men hem om zijn geest vragen en deze vrucht van de geest aankweken. Zachtaardigheid is dus niet het resultaat van louter wilskracht, maar spruit voort uit een intieme verhouding tot God.
Gebrek aan zachtaardigheid heeft overmatige prikkelbaarheid, norsheid, gebrek aan zelfbeheersing en ruzies tot gevolg. Christenen krijgen daarentegen de raad door middel van „ootmoedigheid des geestes en zachtaardigheid” eenheid en vrede te bewaren. — Ef. 4:1-3.
„Zachtaardigheid” wordt in de bijbel herhaaldelijk gekoppeld aan „geest”, zoals in de uitdrukkingen „geest van zachtaardigheid” en „zachtaardige geest”. Echte zachtaardigheid is derhalve niet iets van uiterlijke, voorbijgaande of toevallige aard, maar maakt deel uit van iemands aard of temperament. — 1 Petr. 3:3, 4.
De apostel Paulus schrijft: ’Bekleedt u met zachtaardigheid’, wat oppervlakkig bekeken de indruk zou kunnen wekken dat het om een soort vernisje gaat, maar in hetzelfde bijbelgedeelte vermaant hij: „Bekleedt u met de nieuwe persoonlijkheid, die door middel van nauwkeurige kennis wordt vernieuwd naar het beeld van Degene die ze schiep” (Kol. 3:10, 12; Ef. 4:22-24). Hieruit blijkt dat zachtaardigheid inderdaad geen aangeboren karaktertrek is, maar een eigenschap die men als een vrucht van Gods geest verkrijgt, en wel door middel van nauwkeurige kennis en het toepassen daarvan.
EEN VEREISTE VOOR OPZIENERS
Paulus gaf de jonge Timotheüs in zijn brief waarin hij hem instrueerde hoe hij op juiste wijze zorg kon dragen voor de gemeente, de volgende opdracht in verband met de aanpak van moeilijke gevallen: „Een slaaf van de Heer behoeft . . . niet te strijden, maar moet vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, iemand die zich onder het kwade in bedwang houdt en met zachtaardigheid degenen onderricht die niet gunstig gezind zijn, daar God hun misschien berouw geeft” (2 Tim. 2:24, 25). Hier zien wij dat er een overeenkomst bestaat tussen zachtaardigheid en lankmoedigheid. De persoon beseft waarom hij iets aan het probleem moet doen: God heeft het toegelaten, en als opziener moet hij de moeilijkheid in het beste belang van de betrokkene(n) oplossen. Hij moet zich niet opwinden, maar geduld tonen totdat de moeilijkheid uit de weg is geruimd. — Zie ook Titus 3:1-7.
Bij een andere gelegenheid richt Paulus zich tot degenen in de gemeente die geestelijke rijpheid bezitten en schetst hij de verantwoordelijkheid die op hen rust met de woorden: „Zelfs al doet iemand een misstap voordat hij zich ervan bewust is, tracht gij, die geestelijke hoedanigheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid weer terecht te brengen, terwijl gij uzelf in het oog houdt, opdat ook gij niet verzocht wordt” (Gal. 6:1). Zij dienen in gedachte te houden hoe God met hen gehandeld heeft. Wanneer zij dat doen, zullen zij de dwalende man geen hardvochtige terechtwijzing geven, maar hem in een geest van zachtaardigheid trachten terecht te brengen. Dit zal voor alle betrokkenen veel doeltreffender en nuttiger blijken te zijn.
BRENGT TOORN TOT BEDAREN
In een moeilijke situatie of als men met een woedend persoon te maken heeft, zal zachtaardigheid resultaten afwerpen en tot de oplossing van het probleem bijdragen, terwijl hardvochtigheid de zaak alleen maar erger zou maken. De spreuk zegt: „Een zacht antwoord keert woede af, maar een woord dat smart veroorzaakt, doet toorn opkomen” (Spr. 15:1). Zachtaardigheid kan zeer veel kracht hebben. „Door geduld laat een aanvoerder zich overreden, en een zachte tong — die kan het gebeente breken.” — Spr. 25:15.
NOODZAKELIJK WANNEER MEN STRENG WORDT ONDERRICHT
Nog een voortreffelijk beginsel in verband met zachtaardigheid of kalmte wordt door Salomo uiteengezet. Het betreft de neiging die wij kunnen hebben om opstandig te reageren wanneer wij door iemand die met autoriteit is bekleed, worden terechtgewezen of gestraft. Wij kunnen zo verontwaardigd worden dat wij onze plaats, d.w.z. onze positie waarin van ons gepaste onderworpenheid wordt verlangd, verlaten. Salomo waarschuwt echter: „Indien de geest van een heerser tegen u zou oprijzen, verlaat uw eigen plaats niet, want de kalmte zelf verzacht grote zonden” (Pred. 10:4; vergelijk Titus 3:2). Wanneer wij met kalmte en zachtaardigheid op streng onderricht reageren, voorkomen wij dat degene die met autoriteit is bekleed, nog toorniger wordt. Bovendien stelt het ons in staat onze persoonlijkheid te verbeteren door zelfbeheersing te oefenen, op onze plaats te blijven en het strenge onderricht toe te passen.WL25,
Dit is vooral zo wanneer de heerser Jehovah God is en wanneer het strenge onderricht komt door bemiddeling van degenen die door hem met autoriteit zijn bekleed (Hebr. 12:7-11; 13:17). Het geldt ook voor onze verhouding tot vertegenwoordigers van de door God toegelaten wereldlijke overheid (Rom. 13:1-7). Zelfs wanneer zo’n heerser op hardvochtige toon van een christen een reden verlangt voor de hoop die hij bezit, dient de christen, hoewel hij standvastig gehoorzaamheid aan God op de eerste plaats stelt, „met zachtaardigheid en diepe achting” te antwoorden. — 1 Petr. 3:15.