Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1096-1098
  • Muziek

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Muziek
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • GESCHIEDENIS
  • ORGANISATIE VAN DE TEMPELMUZIEK
  • INSTRUMENTALE MUZIEK
  • VOCALE MUZIEK
  • DE AARD VAN DE BIJBELSE MUZIEK
  • Muziek
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Is instrumentale muziek passend bij de christelijke aanbidding?
    Ontwaakt! 1977
  • Muziek en koning David
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2009
  • Wist je dit?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2024
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1096-1098

MUZIEK.

Een van de gaven van God waardoor de mens zijn Schepper lof en dank kan brengen alsook uiting kan geven aan zijn gevoelens, zijn verdriet en zijn vreugde. Vooral de zang heeft in de aanbidding van Jehovah God altijd een belangrijke plaats ingenomen, maar ook instrumentale muziek heeft een uiterst belangrijke rol gespeeld. Ze heeft er niet alleen toe gediend de zangers te begeleiden, maar ook hun zang te completeren. Het wekt dus geen verbazing dat de bijbel van het begin tot het eind heel wat te zeggen heeft over de plaats die zowel vocale als instrumentale muziek bij de ware aanbidding en anderszins inneemt. — Gen. 4:21; 31:27; 1 Kron. 25:1; Openb. 18:22.

GESCHIEDENIS

De eerste keer dat in de bijbel melding wordt gemaakt van muziek, is vóór de Vloed, in het zevende geslacht na Adam: „[Jubal] bleek de stamvader te zijn van allen die de harp en de schalmei hanteren.” Dit zou op de uitvinding van de eerste muziekinstrumenten kunnen duiden of misschien zelfs op de grondlegging van de een of andere vorm van beroepsmatige muziekbeoefening. — Gen. 4:21.

In patriarchale tijden schijnt muziek een integrerend deel van het leven te hebben uitgemaakt, zoals blijkt uit de wens die Laban koesterde om zijn dochters en Jakob een muzikaal afscheid te bereiden (Gen. 31:27). Met zang en instrumentale begeleiding vierde men de bevrijding bij de Rode Zee en de zegevierende terugkeer van Jefta, David en Saul nadat zij de overwinning hadden behaald in de strijd. — Ex. 15:20, 21; Recht. 11:34; 1 Sam. 18:6, 7.

Beide keren dat de Ark naar Jeruzalem werd overgebracht, waren daarbij zangers en degenen die muziekinstrumenten bespeelden, aanwezig (1 Kron. 13:8; 15:16). In Davids latere levensjaren gaf Jehovah door bemiddeling van zijn profeten Nathan en Gad aanwijzingen voor de organisatorische regelingen in verband met de muziek voor het heiligdom. — 1 Kron. 23:1-5; 2 Kron. 29:25, 26.

De door David opgezette organisatie voor de verzorging van de muziek werd in Salomo’s tempel volledig gerealiseerd. Men gaat beseffen hoe prachtig en indrukwekkend de muziek bij de inwijding van de tempel moet hebben geklonken, als men bedenkt dat er alleen al 120 trompetters waren (2 Kron. 5:12, 13). Doch zodra de natie Jehovah ontrouw werd, hadden alle facetten van de ware aanbidding daaronder te lijden, met inbegrip van de muziek. Maar toen koning Hizkia en koning Josia hun hervormingen invoerden, en ook toen de joden uit de Babylonische ballingschap terugkeerden, werden er pogingen in het werk gesteld om de organisatorische regelingen in verband met de muziek, op de door Jehovah gewenste wijze in ere te herstellen (2 Kron. 29:25-28; 35:15; Ezra 3:10). Later, toen Nehemia de muur van Jeruzalem inwijdde, droegen de levitische zangers onder volle instrumentale begeleiding zeer veel tot de feestvreugde bij (Neh. 12:27-42). Hoewel in de Schrift verder niets meer wordt vermeld over muziek in verband met de aanbidding in de tempel na de tijd van Nehemia, blijkt uit andere verslagen, zoals de talmoed, dat tot aan de verwoesting van Jeruzalem in 70 G.T. muziek een vast onderdeel van de eredienst in de tempel was.

ORGANISATIE VAN DE TEMPELMUZIEK

In samenhang met de voorbereidingen voor de bouw van Jehovah’s tempel zonderde David 4000 levieten af om als musici dienst te verrichten (1 Kron. 23:4, 5). Hiervan waren er 288 „geoefend . . . in de zang voor Jehovah, allen deskundigen” (1 Kron. 25:7). De algehele organisatie stond onder leiding van drie talentvolle musici, Asaf, Heman en Jeduthun (die naar het schijnt ook Ethan werd genoemd). Aangezien elk van deze mannen een nakomeling was van een van Levi’s drie zonen, Gersom, Kehath en Merari, waren de drie hoofdtakken van het geslacht der levieten dus in de organisatie van de tempelmuziek vertegenwoordigd (1 Kron. 6:16, 31-33, 39-44; 25:1-6). Deze drie mannen hadden te zamen 24 zonen, die allen tot de reeds genoemde 288 bekwame musici behoorden. Iedere zoon werd er door het lot toe bestemd een afdeling musici te leiden. Onder zijn leiding stonden verder nog 11 „deskundigen”, die uit zowel zijn eigen zonen als de andere levieten werden gekozen. Op deze wijze werden de 288 ([1 + 11] × 24 = 288) deskundige levitische musici, evenals de priesters, in 24 afdelingen ingedeeld. Indien alle overige 3712 ’leerlingen’ op deze wijze werden ingedeeld, zouden er nog gemiddeld 155 man in elk van de 24 afdelingen bijkomen, hetgeen neerkomt op een verhouding van ongeveer 13 levieten in diverse stadia van muzikale vorming en opleiding op elke deskundige (1 Kron. 25:1-31). Aangezien de trompetters priesters waren, moeten zij nog bij de getalsterkte van de levitische musici worden opgeteld. — 2 Kron. 5:12; vergelijk Numeri 10:8.

INSTRUMENTALE MUZIEK

Er is geen reden om te geloven dat de muziekinstrumenten van Israël qua ontwerp, bouw of klankvorming primitief waren. De bijbel merkt op dat de harpen en snaarinstrumenten die in de tempel werden gebruikt, van het uitgelezenste geïmporteerde algummimhout vervaardigd waren; de trompetten waren naar alle waarschijnlijkheid van zilver (1 Kon. 10:11, 12; Num. 10:2). Ongetwijfeld werden voor de vervaardiging van de instrumenten voor de tempelmuziek de allerbekwaamste vaklieden gebruikt.

Zowel de Schrift als niet-bijbelse handschriften van vóór de gewone tijdrekening getuigen van de kwaliteit van de muziekinstrumenten alsook de bekwaamheid van de Israëlitische musici. In de Dode-Zeerollen wordt gezegd dat een aantal trompetten bestemd waren om verschillende gecompliceerde signalen te laten horen die „als met één mond” moesten klinken. Dit vereiste niet alleen vaardige musici, maar ook instrumenten die zo waren gebouwd dat de toonhoogte regelbaar was, zodat ze alle op elkaar afgestemd konden worden. Dat er geen enkele dissonant werd gehoord, kan worden opgemaakt uit het geïnspireerde verslag over de muziek bij de inwijding van Salomo’s tempel, waar gezegd wordt dat „de [120] trompetters en de zangers als één man één geluid lieten horen”. — 2 Kron. 5:12, 13.

Van slechts vier instrumenten wordt in de bijbel uitdrukkelijk gezegd dat ze tot het tempelorkest behoorden: trompetten, harpen, snaarinstrumenten (Hebreeuws: neʹvel) en cimbalen. Naar hedendaagse maatstaven lijkt dit misschien geen volledig orkest, maar het was ook nooit bedoeld als symfonieorkest, doch slechts ter begeleiding van het gezang in de tempel. Voor dit doel was zo’n combinatie van instrumenten bij uitstek geschikt. — 2 Kron. 29:25, 26; Neh. 12:27, 41, 42.

VOCALE MUZIEK

De tempelzangers waren levitische mannen. Nergens spreekt de Schrift over zangeressen in de tempel. Ook een van de targoems geeft duidelijk te kennen dat er geen zangeressen in het koor waren. Het feit dat het vrouwen zelfs verboden was bepaalde gedeelten van de tempel te betreden, lijkt de mogelijkheid uit te sluiten dat zij daar ook maar enige officiële positie bekleedden. — 2 Kron. 5:12; Neh. 10:39; 12:27-29.

Het zingen in de tempel werd van groot belang geacht. Dit blijkt uit de vele schriftuurlijke verwijzingen naar de zangers alsook uit het feit dat zij „vrijgesteld waren van dienst” die van de andere levieten verlangd werd, zodat zij zich geheel aan hun dienst konden wijden (1 Kron. 9:33). Dat zij als speciale groep levieten bleven fungeren, blijkt uit het feit dat zij afzonderlijk worden vermeld onder degenen die uit Babylon terugkeerden (Ezra 2:40, 41). Zelfs de autoriteit van de Perzische koning Artaxerxes (Longimanus) werd ten behoeve van hen aangewend om hen, samen met andere speciale groepen, vrij te stellen van ’belasting, schatting en tol’ (Ezra 7:24). Later gebood de koning dat er „een vaste voorziening voor de zangers naar de eis van elke dag” moest zijn. Hoewel dit bevel aan Artaxerxes wordt toegeschreven, werd het naar alle waarschijnlijkheid uitgevaardigd door Ezra op basis van de bevoegdheid die hem door Artaxerxes was verleend (Neh. 11:23; Ezra 7:18-26). Hoewel de zangers allen levieten waren, is het derhalve begrijpelijk dat zij in de bijbel als een speciale groep worden aangeduid, aangezien daar wordt gesproken over „de zangers en de levieten”. — Neh. 7:1; 13:10.

Afgezien van de tempelaanbidding wordt er in de Schrift ook over andere zangers, zowel mannen als vrouwen, gesproken. Voorbeelden hiervan zijn de zangers en zangeressen aan het hof van Salomo; ook de ongeveer 200 zangers van beiderlei kunne die, buiten de levitische musici, uit Babylon terugkeerden (Pred. 2:8; Ezra 2:65; Neh. 7:67). Deze niet-levitische zangers, die in Israël overal te vinden waren, werden niet alleen ingezet om diverse feestelijke gelegenheden op te luisteren, maar ook om in tijden van droefenis klaagliederen te zingen (2 Sam. 19:35; 2 Kron. 35:25; Jer. 9:17, 20). De gewoonte om in tijden van vreugde en van droefheid beroepsmuzikanten te huren, schijnt te zijn voortgezet tot in de tijd dat Jezus op aarde was. — Matth. 11:16, 17.

Hoewel er in de Hebreeuwse Geschriften meer aandacht aan muziek wordt geschonken dan in de christelijke Griekse Geschriften, wordt er in dit deel van de Schrift niet helemaal aan voorbijgegaan. Van instrumentale muziek in verband met de ware aanbidding wordt in de Griekse Geschriften slechts in overdrachtelijke zin gewag gemaakt (Openb. 14:2); maar toch schijnt zingen heel gewoon te zijn geweest onder Gods dienstknechten. Jezus en zijn apostelen zongen lofzangen na het Avondmaal des Heren (Mark. 14:26). Lukas vertelt dat Paulus en Silas zongen toen zij in de gevangenis zaten, en Paulus moedigde medegelovigen aan lofzangen voor Jehovah te zingen (Hand. 16:25; Ef. 5:18, 19; Kol. 3:16). Wat Paulus in 1 Korinthiërs 14:15 over zingen zegt, lijkt erop te wijzen dat zingen een vast onderdeel van de christelijke aanbidding vormde. Toen Johannes zijn geïnspireerde visioen optekende, sprak hij over verscheidene hemelse schepselen die God en Christus toezongen. — Openb. 5:8-10; 14:3; 15:2-4.

DE AARD VAN DE BIJBELSE MUZIEK

Het hogere morele niveau van de Israëlieten en hun superieure literatuur, waarvan wij voorbeelden vinden in de poëzie en het proza van de Hebreeuwse Geschriften, doen vermoeden dat de muziek van het oude Israël naar alle waarschijnlijkheid uitnemender was dan die van hun tijdgenoten. Stellig was de inspiratie voor de muziek van Israël veel verhevener dan die van de buurlanden. Interessant is een Assyrisch bas-reliëf waarop staat afgebeeld hoe koning Sanherib eist dat koning Hizkia hem schatting betaalt in de vorm van zowel mannelijke als vrouwelijke musici.

Lang heeft bij sommigen de opvatting geheerst dat de Hebreeuwse muziek enkel uit melodie bestond, en geen harmonie kende. Doch alleen al de belangrijke rol van de harp en andere snaarinstrumenten in de muziek van Israël pleit sterk tegen deze veronderstelling. Het is bijna ondenkbaar dat een musicus een veelsnarig instrument zou bespelen en niet zou opmerken dat een combinatie van bepaalde tonen heel mooi klonk of dat een bepaalde toonreeks zoals een arpeggio, een aangename klank opleverde. Een autoriteit op het gebied van de muziekgeschiedenis, Curt Sachs, verklaart: „Het diepgewortelde vooroordeel dat harmonie en polyfonie [de meerstemmigheid van twee of meer muzikale partijen of stemmen] uitsluitend kenmerken zijn van de middeleeuwse en moderne westelijke muziekcultuur, is ongefundeerd.” Hij vervolgt met te zeggen dat zelfs in primitieve culturen vele voorbeelden te vinden zijn dat muziek zich in kwinten, kwarten, tertsen en octaven voortbeweegt, en dat deze volken, waaronder ook bepaalde pygmeeënstammen, overlappende antifonie (beurtzang door twee afdelingen zangers) tot regelrechte canonzang hebben ontwikkeld.

Gebaseerd op een wereldwijd onderzoek formuleert Sachs de conclusie dat „de koren en orkesten die aan de Tempel in Jeruzalem verbonden waren, een hoge maatstaf op het gebied van muzikaal onderwijs en muzikale vaardigheid en kennis suggereren”. Hij vervolgt: „Het is belangrijk te beseffen dat het oude westelijke deel van de Oriënt een muziek bezat die behoorlijk afweek van de opvatting die geschiedschrijvers uit de 19de eeuw daarover hadden. . . . Hoewel wij niet weten hoe die oude muziek geklonken heeft, beschikken wij over voldoende bewijzen van de kracht, de verhevenheid en het meesterschap waardoor ze werd gekenmerkt.”

De Schrift geeft aanleiding tot een zelfde conclusie. Meer dan 30 maal wordt in de opschriften boven de psalmen (Ps. 11 en andere) bijvoorbeeld de uitdrukking „Aan [Voor] de leider” (NW) gebezigd. Andere vertalingen geven „koorleider” (NBG; WV); „opperzangmeester” (SV); „orkestmeester” (LV) en „voorzanger” (GNB). De Hebreeuwse uitdrukking schijnt betrekking te hebben op iemand die op de een of andere manier aangaf hoe het lied gezongen moest worden. Dit deed hij hetzij door het lied te bewerken of tijdens de repetitie, wanneer de levitische zangers het lied instudeerden en oefenden, of als het officieel voorgedragen werd. Misschien wordt er gedoeld op het hoofd van elk van de 24 afdelingen van tempelmusici, of op iemand anders van de talentvolle musici, aangezien het verslag zegt dat zij tot taak hadden „als leiders op te treden” (1 Kron. 15:21; 25:1, 7-31). In zo’n 20 andere psalmen wordt er in de opschriften nog specifieker naar de „leiders” verwezen: „Aan de leider, op snaarinstrumenten”, „Aan de leider, op het lagere octaaf”, enz. (Ps. 4, 12 en andere). Bovendien wordt er in de Schrift gewag gemaakt van de „hoofden van de zangers”, de „deskundigen” en de ’leerlingen’. Uit dit alles blijkt dat muziek op een hoog niveau stond. — Neh. 12:46; 1 Kron. 25:7, 8.

Veel groepszang in Israël schijnt antifonaal geweest te zijn, d.w.z. dat hetzij twee koren (die beurtelings parallelle regels zongen) of een solozanger en een antwoordend koor elkaar afwisselden. In de Schrift wordt dit blijkbaar aangeduid met „ten antwoord zingen” (Ex. 15:21; 1 Sam. 18:6, 7). Dat er in deze stijl gezongen moet zijn, valt af te leiden uit de wijze waarop sommige van de psalmen, Psalm 136 bijvoorbeeld, geschreven zijn. In de beschrijving van de twee grote dankkoren in Nehemia’s tijd en hun aandeel bij de inwijding van de muur van Jeruzalem ligt opgesloten dat ze in deze stijl gezongen hebben. — Neh. 12:31, 38, 40-42.

Dan was er nog een soort spreekzang. De toonhoogte is tamelijk monotoon, terwijl de nadruk ligt op het ritme. Hoewel de spreekzang bij bepaalde toonaangevende religies van de wereld nog altijd heel populair is, schijnt het gebruik in de bijbel beperkt te zijn tot klaagliederen, zoals in het geval van David die een klaaglied zong op de dood van zijn vriend Jonathan en van koning Saul (2 Sam. 1:17; 2 Kron. 35:25; Ezech. 27:32; 32:16). Alleen in een lijkzang of klaaglied zou de spreekzang de voorkeur genieten boven enerzijds melodieuze muziek of anderzijds de modulatie en orale nadruk van louter het gesproken woord.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen