NOORDEN, HET.
In het bijbelse spraakgebruik kan het begrip „noorden” betrekking hebben op een deel van de aarde (Ps. 107:3; Jes. 43:6; Luk. 13:29), de windrichting van het N. (Ex. 26:20; 1 Kon. 7:25; Openb. 21:13), de noordelijke hemel (Job 26:7) en verschillende landen of koninkrijken (waaronder Assyrië [Zef. 2:13] en Chaldea of Babylonië [Jer. 46:10]), die min of meer ten N. en O. van het land lagen dat door de Israëlieten werd bewoond. Hoewel Babylon aan de Eufraat feitelijk ten O. van Tyrus lag, wordt in Ezechiël 26:7 gezegd dat de koning van Babylon vanuit het N. tegen Tyrus zou optrekken. Zo wordt ook van de rampspoed die Juda en Jeruzalem door toedoen van de Babyloniërs zou treffen, gezegd dat die „vanuit het noorden” zou komen (Jer. 1:14, 15). De reden hiervoor schijnt te zijn dat wanneer de Babylonische legers naar het W. oprukten, ze een noordelijke route namen en aldus vermeden door de woestijn te moeten trekken. Zoals uit Babylonische verslagen blijkt, was dit trouwens de gebruikelijke weg.
Aangezien er van verschillende landen en koninkrijken wordt gezegd dat ze in het N. lagen, zijn de context en de parallelle schriftplaatsen dikwijls een hulp om vast te stellen wat er met het begrip „noorden” of „land van het noorden” bedoeld wordt. Jesaja 21:2, 9 en Daniël 5:28 laten bijvoorbeeld zien dat de Meden, Perzen en Elamieten inbegrepen waren bij de in Jeremia 50:9 vermelde natiën uit het „land van het noorden”. Het schijnt dat de natiën die Babylon aanvielen, werden beschouwd als een verenigd leger of een gemeenschappelijke vijand van Babylon, „een verzameling”. Veel van de betreffende natiën lagen ver ten N. van Babylon (Jer. 51:27, 28), en in elk geval lag een groot deel van Medië ten N.O. van Babylon. Bovendien kwam de aanval klaarblijkelijk vanuit een noordelijke richting, aangezien Cyrus de stroom van de rivier aan de noordkant van de stad omleidde.
„DE KONING VAN HET NOORDEN”
De geschiedkundige feiten verschaffen nog een basis om vast te stellen wat in sommige teksten onder de uitdrukking „noorden” moet worden verstaan. Een voorbeeld hiervan is de in Daniël hoofdstuk 11 genoemde „koning van het noorden”. Zoals uit de geschiedenis blijkt, was de „machtige koning” uit Daniël 11:3 Alexander de Grote. Na Alexanders dood werd het wereldrijk uiteindelijk onder zijn vier generaals verdeeld. Een van deze generaals, Seleucus Nicator, wist de hand te leggen op Mesopotamië en Syrië, waardoor hij de heerser werd over het gebied ten N. van Palestina. Een andere generaal, Ptolemaeus Lagi, verkreeg de macht over Egypte, ten Z.W. van Palestina. Derhalve begon met Seleucus Nicator en Ptolemaeus Lagi de langdurige strijd tussen de „koning van het noorden” en de „koning van het zuiden”. De profetie betreffende de „koning van het noorden” strekt zich echter vanaf de tijd van Seleucus Nicator helemaal tot de „tijd van het einde” uit (Dan. 11:40). Het is dus logisch dat de nationaliteit en politieke identiteit van de „koning van het noorden” in de loop van de geschiedenis zou veranderen. Maar het zou steeds mogelijk zijn diens identiteit op grond van zijn verhouding tot de oorspronkelijke „koning van het noorden” vast te stellen. — Zie het boek „Uw wil geschiede op aarde”, blz. 221-311.
JEHOVAH’S WOONPLAATS
De uitdrukking „noorden” komt in de Schrift ook voor met betrekking tot de plaats waar Jehovah figuurlijk gesproken onder de Israëlieten woonde. — Ps. 48:1, 2; Jes. 14:13, 14; zie BERG DER SAMENKOMST.