FILIPPENZEN, BRIEF AAN DE.
Een boek van de christelijke Griekse Geschriften, geschreven door de apostel Paulus aan de gemeente in de stad Filippi in de provincie Macedonië, een gemeente die door Paulus omstreeks 50 G.T., in de loop van zijn tweede zendingsreis, was opgericht.
WANNEER EN WAAR GESCHREVEN
Uit de brief zelf blijkt dat deze tijdens Paulus’ eerste gevangenschap in Rome werd geschreven. Hij spreekt er namelijk over dat „de gehele pretoriaanse lijfwacht” weet waarom hij zich in gevangenisboeien bevindt, en hij brengt groeten over van „het huis van caesar” (Fil. 1:13; 4:22). Men neemt algemeen aan dat Paulus’ eerste gevangenzetting in Rome omstreeks 59–61 G.T. plaatsvond. Tussen Paulus’ aankomst in Rome en zijn besluit om de Filippenzen te schrijven, deden zich diverse gebeurtenissen voor. Epafroditus had de reis vanuit Filippi ondernomen, had zich ingespannen om Paulus van dienst te zijn en was ernstig ziek geworden. De Filippenzen hadden op een afstand van zo’n 1000 km van zijn ziekte vernomen. Inmiddels was Epafroditus van zijn ziekte hersteld en nu zond Paulus hem terug met de brief. De brief werd dus omstreeks 60 of 61 G.T. geschreven.
ACHTERGROND VAN EN AANLEIDING TOT DE BRIEF
De gemeente in Filippi had grote liefde en zorgzaamheid voor Paulus getoond. Kort na zijn bezoek aan hen had de gemeente hem tijdens zijn drie weken durende verblijf in het nabijgelegen Thessalonika op edelmoedige wijze stoffelijke gaven gezonden (Fil. 4:15, 16). Later, toen er voor de broeders in Jeruzalem een periode van intense vervolging aanbrak en zij in behoeftige omstandigheden waren geraakt, hadden de christenen in Filippi, ofschoon zijzelf zeer arm waren en onder kwelling een grote beproeving ondergingen, zich niettemin bereid getoond zelfs boven hun vermogen een bijdrage te schenken. Paulus stelde hun voortreffelijke houding zozeer op prijs dat hij hen als voorbeeld voor de andere gemeenten aanhaalde (2 Kor. 8:1-6). Zij waren ook zeer actief en druk bezig met de prediking van het goede nieuws, zodat zij klaarblijkelijk een tijdlang niet zo’n nauw contact met Paulus hadden gehad. Maar nu hij zich in gevangenisboeien bevond en behoeftig was, zonden zij niet alleen stoffelijke gaven zodat Paulus overvloed had, maar stuurden zij ook hun persoonlijke afgezant Epafroditus, een man die zeer waardevol was voor hen. Deze ijverige broeder stond Paulus moedig terzijde, ja, riskeerde zelfs zijn leven. Dientengevolge beveelt Paulus hem ten zeerste aan bij de gemeente. — Fil. 2:25-30; 4:18.
Paulus spreekt het vertrouwen uit dat hij in overeenstemming met hun gebeden vrijgelaten zal worden uit zijn gevangenschap en hen weer zal kunnen bezoeken (Fil. 1:19; 2:24). Hij weet dat indien hij blijft leven, dit nuttig voor hen zal zijn, ofschoon hij verlangend uitziet naar de tijd dat Christus hem bij zich thuis zal ontvangen (Fil. 1:21-25; vergelijk Johannes 14:3). Intussen zal hij Timotheüs zenden, die meer dan iemand anders die beschikbaar is, oprecht hun belangen zal behartigen. — Fil. 2:19-23.
De brief ademt liefde. Paulus weerhield zich er nooit van te prijzen wanneer dit gepast was, en ook deinsde hij er niet voor terug zo nodig terecht te wijzen, maar in dit geval was er aanmoediging nodig. De gemeente had haar tegenstanders, „werkers van slechtheid”, die zich graag beroemden op vleselijke verwantschap en op de besnijdenis van het vlees, maar het schijnt dat de broeders zich hier niet al te zeer door lieten beïnvloeden, noch erdoor van streek waren gebracht. Derhalve behoefde Paulus geen krachtige argumenten aan te voeren en hen niet terecht te wijzen, zoals bijvoorbeeld in zijn brief aan de gemeenten in Galatië en Korinthe. De enige hint die een correctie inhield, was zijn vermaning aan het adres van Euodia en Syntyche om eensgezind te zijn. In de hele brief moedigt hij de gemeente in Filippi aan om voort te gaan op de door hen ingeslagen voortreffelijke weg en ernaar te streven hun onderscheidingsvermogen te vergroten, ja, het woord des levens stevig vast te grijpen en hun geloof en hoop met betrekking tot de toekomstige prijs te versterken.
OVERZICHT VAN DE INHOUD
I. Dankbaarheid jegens God voor de liefde en getrouwheid van de gemeente (1:1-11)
A. Spreekt het vertrouwen uit dat zij zullen volharden (1:1-7)
B. Bidt of zij mogen toenemen in kennis en onderscheidingsvermogen (1:8-11)
II. Vruchten van Paulus’ gevangenschap (1:12-20)
A. Dat hij de reden waarom hij in boeien is, openlijk bekendmaakt, moedigt de broeders aan om onbevreesd te spreken (1:12-14)
B. Christus wordt verkondigd, hetzij in oprechtheid of uit twistgierigheid (1:15-20)
III. Paulus’ verlangen ten behoeve van de Filippenzen, en raad met betrekking tot gedrag (1:21–2:18)
A. Misschien zal hij sterven, maar als hij blijft leven, kan hij hun tot nut zijn (1:21-26)
B. Zij moeten vaststaan, onbevreesd zijn en lijden willen ondergaan (1:27-30)
C. Elkaar liefhebben en het voorbeeld van Christus’ nederigheid volgen (2:1-11)
D. Onberispelijk blijven, lichtgevers zijn en het woord des levens stevig vasthouden (2:12-18)
IV. Plan om Timotheüs en Epafroditus naar Filippi te zenden (2:19-30)
A. Timotheüs zal echt zorg dragen voor hun belangen in Christus (2:19-24)
B. Epafroditus’ getrouwheid, zijn ziekte; vermaning om hem dierbaar te achten (2:25-30)
V. Waarschuwing tegen „hen die het vlees verminken” (3:1-21)
A. Degenen die de ware „besnijdenis” hebben, verrichten dienst door Gods geest en roemen niet in het vlees (3:1-4a)
B. Rechtvaardigheid door middel van geloof in Christus, dat is belangrijk (3:4b-11)
1. Paulus kon zich erop beroemen dat hij een Hebreeër was en volgens de farizeese opvatting de wet had onderhouden (3:4b-6)
2. Maar hij beschouwt deze vleselijke dingen als een hoop vuil en ziet ernaar uit door bemiddeling van Christus een opstanding te verkrijgen (3:7-11)
C. Hoewel Paulus de prijs nog niet gegrepen heeft, vergeet hij al het andere om ernaar te streven (3:12-21)
1. Hij moedigt de Filippenzen aan zijn voorbeeld na te volgen (3:17)
2. Vijanden van de martelpaal hebben hun zinnen gericht op aardse dingen, maar het burgerschap van ware christenen is in de hemelen (3:18-21)
VI. Vermaning om eensgezind te zijn, zich te verheugen, juist te denken en het geleerde in praktijk te brengen (4:1-9)
A. Euodia en Syntyche vermaand om gelijkgezind te zijn in de Heer (4:1-3)
B. Vermaning om zich te verheugen, redelijk te zijn, niet bezorgd te zijn en zich op God te verlaten (4:4-7)
C. Vermaning om al wat rechtvaardig, waar en liefelijk is, te bedenken (4:8, 9)
VII. Verslag over Paulus’ gevangenschap (4:10-23)
A. Door Gods kracht kan Paulus genoegen nemen met wat hij heeft (4:10-13)
B. Filippenzen hebben altijd met anderen gedeeld; nu hebben zij door tussenkomst van Epafroditus overvloedige gaven gezonden, als een aanvaardbaar slachtoffer voor God (4:14-18)
C. Verzekering van Gods zegen, groeten en gebed voor hun welzijn (4:19-23)
Zie het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 223-226.