PRISKA
(Pri̱ska) [oude (vrouw)]; Priskilla (Priski̱lla) [verkleinwoord: oudje].
In de geschriften van Paulus komt de kortere vorm van de naam voor, in die van Lukas de langere. Zulke variaties waren bij Romeinse namen gebruikelijk.
Priskilla was de vrouw van Aquila, met wie zij altijd samen wordt genoemd. Beiden gaven blijk van voortreffelijke christelijke werken en gastvrijheid, niet alleen ten aanzien van afzonderlijke personen, maar ook door hun huis zowel in Rome als in Efeze voor gemeentevergaderingen open te stellen.
Wegens het decreet van keizer Claudius vertrokken Aquila en zijn vrouw uit Rome en gingen in 50 G.T. naar Korinthe. Niet lang na hun aankomst werkte Paulus met hen samen als tentenmaker (Hand. 18:2, 3). Zij reisden met Paulus verder naar Efeze, bleven daar een tijdlang en waren de welsprekende Apollos behulpzaam doordat zij „hem de weg van God juister uit[legden]” (Hand. 18:18, 19, 24-28; 1 Kor. 16:19). Nadat zij voor een poosje naar Rome waren teruggekeerd (Rom. 16:3-5), reisden zij later naar Efeze terug (2 Tim. 4:19; 1 Tim. 1:3). Zij stonden in persoonlijk contact met Paulus vanaf omstreeks 50 G.T. tot aan zijn dood, ongeveer 15 jaar later; gedurende deze tijd hadden zij voor de ziel van de apostel „hun eigen hals . . . gewaagd”. — Rom. 16:3, 4; zie AQUILA.