PROFETIE.
Een geïnspireerde boodschap; een openbaring of verkondiging van de goddelijke wil en het goddelijke voornemen. Een profetie kan een geïnspireerde morele onderwijzing, een afkondiging van een goddelijk bevel of oordeel, of een bekendmaking van iets toekomstigs zijn. — Zie PROFEET.
De volgende voorbeelden veraanschouwelijken de betekenis van de Hebreeuwse en Griekse woorden: Toen Ezechiël in een visioen werd gezegd: „Profeteer tot de wind”, bracht hij eenvoudig Gods bevel aan de wind over (Ezech. 37:9, 10). Degenen die Jezus tijdens zijn verhoor sloegen, nadat zij hem hadden overdekt, en tot hem zeiden: „Profeteer ons, Christus: Wie is het die u geslagen heeft?”, wilden geen voorzegging van hem horen, maar drongen er bij Jezus op aan door goddelijke openbaring te kennen te geven wie hem geslagen had (Matth. 26:67, 68; Luk. 22:63, 64). De Samaritaanse vrouw bij de bron herkende Jezus als „een profeet” omdat hij dingen omtrent haar verleden onthulde die hij slechts met behulp van Gods kracht kon weten (Joh. 4:17-19; vergelijk Lukas 7:39). Zo kunnen ook delen van de bijbel als Jezus’ Bergrede en zijn openlijke veroordeling van de schriftgeleerden en Farizeeën (Matth. 23:1-36) terecht als profetieën aangeduid worden, want in deze delen van de bijbel werd precies zoals in de profetische uitspraken van Jesaja, Jeremia en andere vroegere profeten onder inspiratie verkondigd hoe God over bepaalde dingen dacht. — Vergelijk Jesaja 65:13-16 met Lukas 6:20-25.
Door de hele bijbel heen staan natuurlijk veel voorbeelden van voorspellingen of voorzeggingen. Enkele voorbeelden uit vroeger tijden vindt men in Genesis 3:14-19; 9:24-27; 27:27-40; 49:1-28 en Deuteronomium 18:15-19.
De Bron van alle ware profetieën is Jehovah God. Hij brengt ze over door middel van zijn heilige geest of bij bepaalde gelegenheden via door de geest geleide engelenboodschappers (2 Petr. 1:20, 21; Hebr. 2:1, 2). De profetieën in de Hebreeuwse Geschriften beginnen vaak met de woorden: „Hoort het woord van Jehovah” (Jes. 1:10; Jer. 2:4), en met de uitdrukking „het woord” wordt vaak een geïnspireerde boodschap of profetie bedoeld. — Jes. 44:26; Jer. 21:1; Ezech. 33:30-33; vergelijk Jesaja 24:3.
GETUIGENIS AFLEGGEN OMTRENT JEZUS INSPIREERT TOT PROFETEREN
In het visioen dat de apostel Johannes ontving, werd hem door een engel gezegd dat het „het getuigenis afleggen omtrent Jezus [is] dat tot profeteren inspireert [letterlijk: „is de geest der profetie”]” (Openb. 19:10). De apostel Paulus noemt Christus het „heilige geheim van God” en zegt dat ’in hem alle schatten van wijsheid en van kennis zorgvuldig verborgen zijn’ (Kol. 2:2, 3). Dit is zo omdat Jehovah God zijn Zoon de sleutelrol heeft toebedeeld in de verwezenlijking van Gods grootse voornemen Zijn naam te heiligen en de aarde en haar bewoners te herstellen tot hun juiste plaats in Zijn regeling der dingen. Het is Zijn voornemen dit tot stand te brengen door middel van ’een bestuur aan de volledige grens van de bestemde tijden, om namelijk alle dingen weer bijeen te vergaderen in de Christus, de dingen in de hemelen en de dingen op de aarde’ (Ef. 1:9, 10; vergelijk 1 Korinthiërs 15:24, 25). Aangezien de vervulling van Gods grootse voornemen heel nauw met Jezus verweven is (vergelijk Kolossenzen 1:19, 20), wezen derhalve alle profetieën, d.w.z. alle geïnspireerde, van God afkomstige boodschappen die door zijn dienstknechten bekendgemaakt werden, vooruit naar zijn Zoon. Zoals in Openbaring 19:10 wordt uiteengezet, zou dus de hele „geest” (de hele zin, opzet en bedoeling) van bijbelprofetieën getuigenis afleggen omtrent Jezus, degene die door Jehovah tot „de weg en de waarheid en het leven” zou worden gemaakt. — Joh. 14:6.
Direct toen er opstand uitbrak in Eden, begon Jehovah God in zijn profetie betreffende het „zaad” dat ten slotte ’de kop van de slang, Gods tegenstander, zou vermorzelen’, met dit „getuigenis afleggen omtrent Jezus” (Gen. 3:15). Het Abrahamitische verbond hield een profetie omtrent dat Zaad in en voorzei dat alle families van de aardbodem erdoor gezegend zouden worden en dat het de overwinning op de tegenstander en zijn „zaad” zou behalen (Gen. 22:16-18; vergelijk Galaten 3:16). Er werd voorzegd dat het beloofde Zaad, „Silo” genaamd (hetgeen „hij aan wie het toebehoort” betekent), uit de stam Juda zou komen (Gen. 49:10). Door middel van de natie Israël onthulde Jehovah zijn voornemen een „koninkrijk van priesters en een heilige natie” in het leven te roepen (Ex. 19:6; vergelijk 1 Petrus 2:9, 10), en de aan Israël gegeven Wet met haar slachtoffers en priesterschap was een voorafschaduwing van het offer van Gods Zoon en van Christus’ koninklijke hemelse priesterschap (met medepriesters) gedurende zijn duizendjarige regering (Hebr. 9:23, 24; 10:1; Openb. 5:9, 10; 20:6). Bijgevolg werd de Wet een „leermeester . . . die tot Christus leidt”. — Gal. 3:23, 24.
Over gebeurtenissen die de geschiedenis van de natie Israël kenmerkten, zegt de apostel: „Deze dingen nu bleven hun overkomen als voorbeelden [of: „met een typologisch doel”] en ze werden opgeschreven tot een waarschuwing voor ons [volgelingen van Christus Jezus], tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn” (1 Kor. 10:11). David, de bekendste koning van de natie, werd een profetisch beeld van Gods Zoon, en Jezus Christus werd de erfgenaam van Gods met David gesloten verbond voor een eeuwig koninkrijk (Jes. 9:6, 7; Ezech. 34:23, 24; Luk. 1:32; Hand. 13:32-37; Openb. 22:6). De verscheidene veldslagen die door getrouwe koningen (die gewoonlijk door Gods profeten werden geleid en aangemoedigd) werden gestreden, en de overwinningen die God hun schonk, waren derhalve een voorafschaduwing van de oorlog die Gods Zoon tegen de vijanden van zijn koninkrijk zal strijden en van zijn overwinning over al Satans strijdkrachten — een overwinning die Gods volk bevrijding schenkt. — Ps. 110:1-5; Micha 5:2-6; Hand. 4:24-28; Openb. 16:14, 16; 19:11-21.
Veel van de profetieën uit deze periode beschreven de heerschappij van Gods Gezalfde (Messias of Christus) en de zegeningen van zijn heerschappij. Andere Messiaanse profetieën wezen vooruit naar de vervolging van Gods Knecht en het lijden dat hij moest ondergaan. (Vergelijk Jesaja 11:1-10; 53:1-12; Handelingen 8:29-35.) Zoals de apostel Petrus opmerkt, bleven de profeten uit de oudheid „onderzoeken op welk speciale tijdperk of wat voor een tijdperk de geest in hen betreffende Christus [Messias] doelde, toen die van tevoren getuigenis aflegde van het voor Christus bestemde lijden en van de heerlijkheden die daarop zouden volgen”. Het werd aan hen geopenbaard dat deze dingen na hun dood, in de toekomst, vervuld zouden worden. — 1 Petr. 1:10-12; vergelijk Daniël 9:24-27; 12:1-10.
Daar al deze profetieën in Christus Jezus worden vervuld, waardoor wordt aangetoond dat ze alle waar zijn, kan men inzien hoe ’de waarheid door bemiddeling van Jezus Christus gekomen is’. „Want ongeacht hoe vele Gods beloften zijn, ze zijn Ja geworden door tussenkomst van hem” (Joh. 1:17; 2 Kor. 1:20; vergelijk Lukas 18:31; 24:25, 26, 44-46). Petrus kon terecht betreffende Jezus zeggen dat ’alle profeten getuigenis over hem afleggen’. — Hand. 3:20-24; 10:43; vergelijk 28:23.
DOEL EN TIJD WAARIN VERVULD
Profetieën, hetzij voorzeggingen of gewoon geïnspireerde aanwijzingen of terechtwijzingen, dienden zowel tot nut van degenen die ze aanvankelijk hoorden, als tot nut van latere generaties die geloof zouden stellen in Gods beloften. De profetieën gaven degenen die ze oorspronkelijk ontvingen, de verzekering dat God in al die jaren of eeuwen niet van zijn voornemen was afgeweken, dat hij aan de voorwaarden van zijn verbond en aan zijn beloften vasthield. (Vergelijk Psalm 77:5-9; Jesaja 44:21; 49:14-16; Jeremia 50:5.) Daniëls profetie verschafte bijvoorbeeld inlichtingen die een waardevolle schakel vormden tussen het einde van het optekenen van de Hebreeuwse of voor-christelijke geschriften en de komst van de Messias. De erin opgetekende voorzegging van de wereldgebeurtenissen, met inbegrip van de opkomst en val van opeenvolgende wereldmachten, gaf de joden die gedurende de eeuwen van Perzische, Griekse en Romeinse overheersing leefden (alsook de christenen daarna) de verzekering dat er zich in Gods toekomstvisie geen „blinde vlek” bevond, dat hun eigen tijdsomstandigheden inderdaad voorzien waren en dat Jehovah’s soevereine voornemen beslist nog vervuld zou worden. De profetie behoedde hen ervoor geloof en hoop te stellen in deze voorbijgaande regeringsvormen van de wereld met hun vergankelijke macht en stelde hen in staat hun leven verstandig in te richten. — Vergelijk Daniël 8:20-26; 11:1-20.
Het feit dat veel profetieën gedurende hun leven werden vervuld, overtuigde oprechte mensen van Gods macht zijn voornemen ondanks alle tegenstand te verwezenlijken. Dat hij — en hij alleen — zulke gebeurtenissen kon voorzeggen en in vervulling kon laten gaan, vormde het bewijs dat hij een unieke God was (Jes. 41:21-26; 46:9-11). Deze profetieën hielpen hen ook God beter te leren kennen, alsmede een duidelijker begrip te krijgen van zijn wil en de morele maatstaven waaraan hij zich houdt en waarnaar hij oordeelt, zodat zij hun leven daarmee in overeenstemming zouden kunnen brengen. — Jes. 1:18-20; 2:1-5; 55:8-11.
Een groot aantal profetieën ging voor de eerste maal in vervulling ten aanzien van de mensen die destijds leefden, aangezien veel profetieën Gods oordeel tot uitdrukking brachten jegens het vleselijke Israël en de omringende natiën en Israëls en Juda’s omverwerping en hun daaropvolgende herstel voorzeiden. Toch verloren deze profetieën niet hun waarde voor latere generaties, zoals voor de christelijke gemeente in de 1ste eeuw G.T. of in onze tijd. De apostel zegt: „Want alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben” (Rom. 15:4). Aangezien God niet verandert wat zijn morele maatstaven en voornemen betreft (Mal. 3:6; Hebr. 6:17, 18), wordt er door zijn bemoeienissen met Israël licht geworpen op de wijze waarop hij op welk ander tijdstip maar ook in soortgelijke situaties zal handelen. Daarom konden Jezus en zijn discipelen profetische uitspraken die eeuwen voordien in vervulling waren gegaan, terecht ook op hun tijd van toepassing brengen (Matth. 15:7, 8; Hand. 28:25-27). Andere profetieën waren duidelijk voorzeggingen en enkele hadden specifiek en uitsluitend op Jezus’ aardse bediening en daaropvolgende gebeurtenissen betrekking (Jes. 53; Dan. 9:24-27). Voor degenen die leefden toen de Messias op aarde was, waren de profetieën een hulp om hem te identificeren en de echtheid van zijn opdracht en boodschap te kunnen vaststellen. — Zie MESSIAS en de tabel bij dat artikel.
Nadat Jezus het aardse toneel had verlaten, vormden de Hebreeuwse Geschriften en de erin opgetekende profetieën een ondersteuning van Jezus’ leringen en verschaften een belangrijke achtergrond waartegen zijn christelijke volgelingen aansluitende gebeurtenissen konden bezien, ze in het raamwerk konden passen en hun betekenis en belangrijkheid te weten konden komen. Dit verleende autoriteit en overtuigingskracht aan hun predikings- en onderwijzingswerk en schonk hun vertrouwen en moed wanneer zij tegenstand te verduren hadden (Hand. 2:14-36; 3:12-26; 4:7-12, 24-30; 7:48-50; 13:40, 41, 47). In de vroege geïnspireerde openbaringen vonden zij een groot aantal morele voorschriften waaruit zij konden putten „om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten, streng te onderrichten in rechtvaardigheid” (2 Tim. 3:16, 17; Rom. 9:6-33; 1 Kor. 9:8-10; 10:1-22). Petrus, die de bevestiging van de profetieën had ontvangen doordat hij het transfiguratievisioen had gezien, zei: „Dientengevolge is het profetische woord voor ons des te vaster gemaakt, en gij doet goed er acht op te geven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats” (2 Petr. 1:16-19; Matth. 16:28–17:9). Aldus vormden de voorchristelijke profetieën een ondersteuning van Jezus’ onderricht en waren ze Gods middel om de christelijke gemeente leiding te geven als er belangrijke beslissingen genomen moesten worden, bijvoorbeeld ten aanzien van niet-joodse gelovigen. — Hand. 15:12-21; Rom. 15:7-12.
Profetieën dienden ook ter waarschuwing en lieten zien wanneer er snel gehandeld moest worden. Een krachtig voorbeeld hiervan is Jezus’ waarschuwing voor de ophanden zijnde verwoesting van Jeruzalem en voor de situatie die zijn volgelingen duidelijk zou maken dat zij uit de stad moesten vluchten en zich naar een plaats van veiligheid moesten begeven (Luk. 19:41-44; 21:7-21). Soortgelijke profetische waarschuwingen hebben betrekking op Christus’ tegenwoordigheid. — Vergelijk Mattheüs 24:36-42.
Door de uitstorting van de heilige geest op Pinksteren ontvingen christenen wonderbaarlijke gaven, zoals de gave van het in talen spreken en profeteren. In sommige (maar niet noodzakelijkerwijs alle) gevallen konden degenen aan wie de gave van profeteren was verleend, zoals Agabus, voorzeggingen doen (Hand. 11:27, 28; 21:8-11), zodat de christelijke gemeente, of de afzonderlijke leden ervan, zich op bepaalde noodgevallen of beproevingen konden voorbereiden. De canonieke brieven van de apostelen en discipelen bevatten ook geïnspireerde voorzeggingen omtrent de toekomst, zoals waarschuwingen voor de komende afval en de vorm die ze zou aannemen, alsmede voor Gods oordeel en de toekomstige voltrekking ervan; voorheen niet begrepen leerstellige waarheden worden geopenbaard of reeds bekende waarheden worden toegelicht en verklaard (Hand. 20:29, 30; 1 Kor. 15:22-28, 51-57; 1 Thess. 4:15-18; 2 Thess. 2:3-12; 1 Tim. 4:1-3; 2 Tim. 3:1-13; 4:3, 4; vergelijk Judas 17-21). Het boek Openbaring staat vol met profetische inlichtingen, zodat mensen gewaarschuwd kunnen worden, de „tekenen der tijden” kunnen onderscheiden (Matth. 16:3) en snel kunnen handelen. — Openb. 1:1-3; 6:1-17; 12:7-17; 13:11-18; 17:1-12; 18:1-8.
Meervoudige vervulling
Het feit dat Jezus en zijn discipelen naar profetieën verwezen, laat zien dat een profetie waarin de toekomst wordt voorzegd, meer dan één vervulling kan hebben, zoals Habakuks profetie, die voor de eerste maal in vervulling ging toen de Babyloniërs Juda verwoestten. Paulus verwees naar deze profetie en paste ze op zijn tijd toe (Hab. 1:5, 6; Hand. 13:40, 41). Jezus liet zien dat Daniëls profetie betreffende „het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt” haar vervulling zou hebben in het geslacht dat toen leefde; toch brengt Daniëls profetie „het walgelijke ding” dat verwoesting veroorzaakt ook in verband met de „tijd van het einde” (Dan. 9:27; 11:31-35; 12:1; Matth. 24:15, 16). Zoals de bijbel laat zien, betekent het ’opstaan’ van Michaël dat Jezus Christus als Koning handelend optreedt ten behoeve van Jehovah’s dienstknechten. (Zie MICHAËL.) Jezus’ eigen profetie met betrekking tot het besluit van het samenstel van dingen maakt ook melding van zijn komst in Koninkrijksmacht, hetgeen niet in de 1ste eeuw G.T. plaatsvond (Matth. 24:29, 30; Luk. 21:25-32). Dit duidt op een tweeledige vervulling. In een verhandeling over de tweevoudige vervulling van profetieën geeft M’Clintock en Strongs Cyclopædia (Deel VIII, blz. 635) derhalve het volgende commentaar: „Deze zienswijze omtrent de vervulling van profetieën schijnt noodzakelijk te zijn voor de uitleg van de door onze Heer gedane voorzegging op de Berg, die niet alleen op de val van Jeruzalem maar ook op het einde van het christelijke stelsel betrekking heeft.”
HOE PROFETIEËN TOT ONS ZIJN GEKOMEN
Behalve rechtstreekse mededelingen via Gods profeten (misschien vergezeld van symbolische handelingen [1 Kon. 11:29-31] of in de vorm van een allegorie), gebruikte Jehovah ook andere manieren. Profetische personages schaduwden de Messias, Christus Jezus, af. Behalve David, die reeds genoemd is, behoorden de priester-koning Melchizedek (Hebr. 7:15-17), de profeet Mozes (Hand. 3:20-22) en anderen tot hen. Met betrekking tot profetische personages dient opgemerkt te worden dat de persoon niet in ieder opzicht als typologisch of profetisch beschouwd moet worden. Zo zijn de drie dagen dat Jona in de buik van de grote vis was, een afschaduwing van de tijd die Jezus in Sjeool heeft doorgebracht; maar Jona’s tegenzin om zijn toewijzing te aanvaarden en andere aspecten zijn geen voorafbeelding van de door Gods Zoon gevolgde handelwijze. Jezus zei over zichzelf dat hij „méér dan Salomo” was, want Jezus’ wijsheid en de vrede van zijn Koninkrijksheerschappij overtreffen die van Salomo verre. Jezus is echter niet zoals Salomo een afvallige geworden. — Matth. 12:39-42.
God schiep ook profetische drama’s, waarvan de betekenis vaak niet duidelijk was op het moment dat het drama zich afspeelde. Paulus spreekt over zo’n „symbolisch drama”, dat handelt over Abrahams twee zonen, een bij Sara en een bij de slavin Hagar. Hij laat zien dat de twee vrouwen een afbeelding zijn van twee verbonden, het Abrahamitische verbond en het Wetsverbond, en hun twee kinderen een afbeelding van de twee volken die door die verbonden worden voortgebracht, de natie van vrije christenen en de natie van het vleselijke Israël, dat wegens ongeloof in slavernij bleef (Gal. 4:21-31; vergelijk Johannes 8:31-36). De vloed van Noachs dagen en de daaraan voorafgaande toestanden waren een voorafschaduwing van toestanden gedurende de toekomstige tegenwoordigheid van Christus en van de gevolgen voor degenen die Gods weg verwerpen. — Matth. 24:36-39; vergelijk 1 Korinthiërs 10:1-11.
Sommige plaatsen hadden een profetische betekenis, zoals de stad Jeruzalem op de berg Sion, die af en toe gebruikt werd om een hemelse organisatie af te beelden (Gal. 4:26; Hebr. 12:22, 23). Het „Nieuwe Jeruzalem” symboliseert Christus’ hemelse „bruid”, die uit de leden van de christelijke gemeente bestaat (Openb. 21:2, 9-14; vergelijk Efeziërs 5:23-27, 32, 33; Openbaring 14:1-4). Doch Jeruzalem kan vanwege de algemene ontrouw van zijn inwoners ook als een voorbeeld in ongunstige zin gebruikt worden (Gal. 4:25; vergelijk Ezechiël 16:1-3, 8-15; zie JERUZALEM [De betekenis van de stad]). Andere plaatsen waaraan kennelijk een profetische betekenis moet worden toegekend, zijn Sodom, Egypte, Megiddo, Babylon en het dal van Hinnom of Gehenna. — Openb. 11:8; 16:16; 18:2; Matth. 23:33.
Een profetisch model, waar ook voorwerpen en handelingen bij te pas komen, is bijvoorbeeld de tabernakel. De apostel laat zien dat haar uitrusting, functies en offers een model van hemelse werkelijkheden waren, „een voorafbeelding en een schaduw van de hemelse dingen”. — Hebr. 8:5; 9:23, 24.
PROFETIEËN EN HUN UITLEG BEPROEVEN
Met het oog op de activiteit van valse profeten liet Johannes de waarschuwing horen niet elke „geïnspireerde uiting” — wat een profetie in wezen is — te geloven, maar in plaats daarvan ’de geinspireerde uitingen te beproeven om te zien of ze uit God voortspruiten’ (1 Joh. 4:1). Johannes voert één leerstellig punt aan als een middel om vast te stellen of de geïnspireerde uiting van goddelijke oorsprong is, namelijk of ze belijdt dat Christus in het vlees gekomen is. Kennelijk beweerde hij daarmee echter niet dat dit het enige criterium was, maar haalde hij eenvoudig een voorbeeld aan van iets waar toen misschien druk over werd gesproken (1 Joh. 4:2, 3). Nog een belangrijke factor is dat wil de profetie of een uitleg ervan correct zijn, ze niet slechts ten dele maar volledig in harmonie met Gods geopenbaarde woord en wil moet zijn (Deut. 13:1-5; 18:20-22). In de eerste-eeuwse christelijke gemeente werd aan sommigen de gave van „het onderscheiden van geïnspireerde uitspraken” geschonken (1 Kor. 12:10), waardoor het mogelijk was te onderscheiden of een profetie echt was. Ofschoon ook dit wonderbare vermogen is opgehouden, kan er redelijkerwijs worden aangenomen dat God door middel van de gemeente, vooral in de voorzegde „tijd van het einde”, nog steeds voor een juist begip van de profetieën zou zorgen, weliswaar niet door een wonder, maar als gevolg van het feit dat Gods dienstknechten vlijtig studeren en speurwerk verrichten en de profetieën vergelijken met waarneembare omstandigheden en gebeurtenissen. — Vergelijk Daniël 12:4, 9, 10; Mattheüs 24:15, 16; 1 Korinthiërs 2:12-14; 1 Johannes 4:6; zie UITLEGGING.