SPREUKEN, HET BOEK.
Een boek dat bestaat uit een samenbundeling van spreuken of wijze uitspraken die afkomstig zijn uit een aantal andere verzamelingen. Uit het boek zelf blijkt welk doel ermee werd beoogd: „Opdat men wijsheid en streng onderricht kent, de woorden des verstands onderscheidt, het strenge onderricht ontvangt dat inzicht, rechtvaardigheid en recht en oprechtheid verleent, om aan de onervarenen schranderheid te geven, aan een jonge man kennis en denkvermogen” (Spr. 1:2-4). „Het doel is, dat gij de weg der goeden moogt bewandelen en dat gij de paden van de rechtvaardigen moogt houden.” — 2:20.
In de inleiding van drie gedeelten van het boek worden de daarin vervatte spreuken aan Salomo toegeschreven (Spr. 1:1; 10:1; 25:1). Dit stemt overeen met het feit dat Salomo „drieduizend spreuken [kon] spreken” (1 Kon. 4:32). Er valt nauwelijks aan te twijfelen dat veel van de spreuken in deze gedeelten, zo niet alle, tijdens de regering van Salomo werden opgetekend. — Vergelijk Prediker 12:9, 10.
De spreuken die niet aan Salomo worden toegeschreven, zijn ontleend aan de uitspraken van andere wijze mannen en één vrouw (Spr. 22:17; 30:1; 31:1). Wanneer precies al deze spreuken in hun uiteindelijke vorm werden bijeengebracht, is niet bekend. De laatste tijdsaanduiding die in het boek zelf voorkomt, is een verwijzing naar de regering van Hizkia (25:1). Men mag er dus van uitgaan dat de spreuken vóór diens dood in 716 v.G.T. in boekvorm werden bijeengebracht. Dat bepaalde spreuken herhaald worden, doet vermoeden dat het boek uit verschillende afzonderlijke verzamelingen werd samengesteld. — Vergelijk Spreuken 10:1 en 15:20; 10:2 en 11:4; 14:20 en 19:4; 16:2 en 21:2.
STIJL EN VORM
Het boek Spreuken is in Hebreeuwse poëtische stijl geschreven, gekarakteriseerd door gedachtenritme, waarbij gebruik gemaakt wordt van parallellismen, hetzij tot uitdrukking gebracht in synonieme gedachten (11:25; 16:18; 18:15) of contrasterende gedachten (10:7, 30; 12:25; 13:25; 15:8). Het eerste gedeelte (1:1–9:18) bestaat uit korte toespraken die een vader tot zijn zoon of zonen richt. Het dient als inleiding voor de korte, kernachtige uitspraken die in de overige gedeelten van het boek worden aangetroffen. De laatste 22 verzen van het boek zijn in de acrostische of alfabetische stijlvorm geschreven, een compositiestijl die ook David voor een aantal van zijn psalmen gebruikte. — Ps. 9, 10, 25, 34, 37, 145.
DOOR GOD GEÏNSPIREERD
De schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften getuigen van het feit dat het boek Spreuken deel uitmaakt van Gods geïnspireerde Woord. De apostel Petrus (1 Petr. 4:18; 2 Petr. 2:22; Spr. 11:31 [LXX]; 26:11) en de discipel Jakobus (4:6; Spr. 3:34, LXX) verwezen ernaar, evenals de apostel Paulus toen hij aan de Korinthiërs (2 Kor. 8:21; Spr. 3:4, LXX), de Romeinen (12:16, 20; Spr. 3:7; 25:21, 22) en de Hebreeën (12:5, 6; Spr. 3:11, 12) schreef. Bovendien zijn in de christelijke Griekse Geschriften talrijke parallelle gedachten te vinden. — Vergelijk Spreuken 3:7 met Romeinen 12:16; Spreuken 3:12 met Openbaring 3:19; Spreuken 24:21 met 1 Petrus 2:17; Spreuken 25:6, 7 met Lukas 14:7-11.
JEHOVAH KENNEN IS DE WEG DES LEVENS
In het boek Spreuken wordt kennis vaak in verband gebracht met onderscheidingsvermogen, wijsheid, verstand en denkvermogen. De kennis die het boek probeert over te dragen en aanbeveelt, omvat dan ook meer dan louter hoofdkennis, d.w.z. een reeks feiten of inlichtingen. Het boek Spreuken toont dat ware kennis begint bij iemands besef van zijn verhouding tot Jehovah. In hoofdstuk 1 vers 7 wordt trouwens het thema van het boek aangegeven, namelijk: „De vrees voor Jehovah is het begin van kennis.”
De allerbelangrijkste kennis die men kan verwerven, is natuurlijk de kennis omtrent God zelf. „De kennis van de Allerheiligste, dat is verstand”, zo staat in Spreuken 9:10. Deze kennis omvat meer dan alleen te weten dat God bestaat en de Schepper van alle dingen is, ja, omvat zelfs meer dan goed op de hoogte te zijn van zijn daden. Hem „kennen” betekent diepe waardering te hebben voor zijn voortreffelijke eigenschappen en zijn grote naam, alsook in een intieme verhouding tot hem te staan.
Jezus Christus zei tot joden die kennis omtrent God hadden: „Niemand kent de Zoon volledig dan de Vader, noch kent iemand de Vader volledig dan de Zoon en een ieder aan wie de Zoon hem wil openbaren” (Matth. 11:27). Het kennen van Jehovah’s eigenschappen zal onze gepaste vrees voor God verdiepen en ons doen beseffen dat Jehovah alleen onze aanbidding en onze dienst waard is, en dat hem kennen en gehoorzamen de weg des levens is. „De vrees voor Jehovah is een bron van leven, om zich af te keren van de strikken van de dood”, en: „De vrees voor Jehovah leidt ten leven.” — Spr. 14:27; 19:23.
Jehovah, de Schepper
Jehovah is de alwijze Schepper van alle dingen en de Auteur van de wetten waardoor deze dingen worden bestuurd; hij verdient het dus door alle schepselen aanbeden te worden (Spr. 3:19, 20). Zowel in letterlijke als figuurlijke zin heeft hij het horende oor en het ziende oog gemaakt. Men dient dan ook naar Hem op te zien als men met het juiste begrip wil zien en horen, en te beseffen dat men Hem, die alles ziet en hoort, rekenschap verschuldigd is. — 20:12.
Rechtvaardigheid
Het boek verheerlijkt Jehovah als het middelpunt van alle dingen en als de Bron van alle rechtvaardige beginselen. Bijvoorbeeld: „De juiste wijzer en weegschaal behoren Jehovah toe; alle weegstenen van de buidel zijn zijn werk” (Spr. 16:11). Als Wetgever verlangt hij dat men in het zakenleven eerlijk en rechtvaardig handelt (11:1; 20:10). Wie hem vreest, leert datgene lief te hebben wat Hij liefheeft en datgene te haten wat Hij haat. Daardoor maakt men zijn levensweg recht, want „de vrees voor Jehovah betekent het kwade te haten” (8:13). Spreuken onthult dat Jehovah vooral dingen haat als hovaardige ogen, een leugentong, handen die onschuldig bloed vergieten, een hart dat schadelijke plannen smeedt, voeten die zich haasten om naar het slechte te snellen, een valse getuige die leugens opdist en iemand die twist ontketent onder broeders (6:16-19; 12:22; 16:5). Iemand die deze dingen werkelijk haat, bevindt zich ontegenzeglijk op de weg ten leven.
Bovendien verlicht het boek Spreuken de weg van de rechtvaardigen door te laten zien wat Jehovah welgevallig is. „Wie onberispelijk zijn in hun weg zijn hem welgevallig”, evenals hun gebeden (Spr. 11:20; 15:8, 29). „Wie goed is, verkrijgt goedkeuring van Jehovah” (12:2). „Wie rechtvaardigheid najaagt, heeft hij lief.” — 15:9.
Gods oordeel en leiding
Wie Jehovah kent, weet uit ervaring dat er „geen wijsheid, noch enig onderscheidingsvermogen, noch enige raad tégen Jehovah” is (21:30). Daarom zal iemand die verstandig is, ook al hoort hij andere plannen of zijn die in zijn eigen hart, zich in zijn leven door de raad van Jehovah laten leiden, in het besef dat tegengestelde raad, hoe wijs of aannemelijk die ook mag lijken, nooit standhoudt tegenover het woord van Jehovah. — 19:21; vergelijk Jozua 23:14; Mattheüs 5:18.
De geïnspireerde koning Salomo zei: „Vertrouw op Jehovah met heel uw hart . . . Sla in al uw wegen acht op hem, en híj zal uw paden recht maken” (Spr. 3:5, 6). Het hart van een mens kiest de weg die hij wil gaan, maar zelfs wanneer hij de juiste weg kiest, kan hij slechts succesvol zijn als hij naar Jehovah opziet om zijn schreden te richten. — 16:3, 9; 20:24; Jer. 10:23.
Wie het pad des levens heeft gekozen, dient zich ervan bewust te zijn dat Jehovah een levendige belangstelling voor hem heeft. Spreuken herinnert ons eraan dat Jehovah’s ogen „op elke plaats [zijn], terwijl ze de slechten en de goeden gadeslaan” (Spr. 15:3). „Want de wegen van een man liggen vóór de ogen van Jehovah, en hij beschouwt al zijn gangen” (5:21). Niet alleen wat iemand uiterlijk schijnt te zijn, maar ook zijn hart wordt door Jehovah onderzocht (17:3). „Jehovah toetst harten” (21:2), en hij weegt de werkelijke waarde van iemands motivatie en innerlijke verlangens.
Jehovah’s oordelen blijken in elk opzicht altijd juist te zijn en tot welzijn van degenen die oprechtheid nastreven. God zal de goddelozen te bestemder tijd uit het land verwijderen, en hun leven zal de prijs voor de vrijheid van de rechtvaardigen zijn. Bijgevolg luidt de spreuk: „De goddeloze is een losprijs voor de rechtvaardige; en wie verraderlijk handelt, neemt de plaats in van de oprechten” (Spr. 21:18). Tot die goddelozen behoren de hoogmoedigen, die verfoeilijk zijn voor Jehovah. Zij zullen „niet ongestraft blijven” (16:5). „Het huis van wie zich verheffen zal Jehovah neerhalen” (15:25). Hij zal degenen die de geringen beroven, „van ziel beroven”. — 22:22, 23.
De rechtgeaarde persoon die deze handelingen van Jehovah gadeslaat, maakt zijn paden recht. (Vergelijk Spreuken 4:26.) Hij ziet dat partijdigheid op grond van omkoperij (17:23) of persoonlijke invloed (18:5) ertoe kan leiden dat men het recht buigt. Wie ’de goddelozen rechtvaardig en de rechtvaardigen goddeloos verklaart’, maakt zich verfoeilijk in Jehovah’s ogen (17:15). De rechtgeaarde persoon leert ook onbevooroordeeld te zijn, d.w.z. eerst beide kanten van een zaak volledig aan te horen alvorens er een oordeel over te vellen. — 18:13.
Zekerheid en geluk
Tot degene die de van Jehovah ontvangen praktische wijsheid en het denkvermogen behoedt, zegt het boek Spreuken: „Jehovah zelf zal inderdaad uw vertrouwen blijken te zijn, en hij zal uw voet stellig behoeden, zodat hij niet gegrepen wordt” (Spr. 3:21, 26; 10:29; 14:26). Voor wie Jehovah vreest, „zal er een toekomst bestaan” (23:17, 18). Hij zal echter niet slechts een toekomsthoop hebben, maar zal nu reeds gelukkig zijn en zich zeker voelen (3:25, 26). „Wanneer Jehovah een welgevallen heeft aan de wegen van een man, maakt hij zelfs dat diens víjanden vrede met hem hebben” (16:7). God zal de rechtvaardige niet laten hongeren (10:3). Indien iemand God eert met de waardevolle dingen die hij bezit, zullen zijn „voorraadruimten met overvloed gevuld worden” (3:9, 10). Aan het leven van zo iemand worden dagen toegevoegd. — 10:27.
Iemand die zijn ’toevlucht zoekt’ in Jehovah’s naam (alles waar die naam voor staat begrijpt en erkent), zal bemerken dat deze naam als een sterke toren is, waarheen mensen in de oudheid vluchtten om bescherming tegen de vijand te vinden. — Spr. 18:10; 29:25.
Onszelf ootmoedig tegenover Jehovah opstellen, brengt „rijkdom en heerlijkheid en leven” (Spr. 22:4). Hij verlangt barmhartigheid en waarachtigheid; die dingen zijn meer waard dan slachtoffers. Zij die het kwaad de rug toekeren, Jehovah vrezen en hem op deze wijze dienen, zullen door hem niet veroordeeld worden (16:6; vergelijk 1 Samuël 15:22). Wanneer men Jehovah’s wegen kent, is men in staat „de gehele baan van wat goed is” te volgen. — 2:9.
DOET EEN BEROEP OP HET HART
Om zijn doel te bereiken, doet het boek Spreuken een beroep op het hart. Meer dan 75 keer wordt het hart met kennis, verstand, wijsheid en onderscheidingsvermogen in verband gebracht. Het wordt verantwoordelijk gesteld voor woorden en daden, of het blijkt door allerlei toestanden en omstandigheden beïnvloed te kunnen worden. Men dient het hart tot onderscheidingsvermogen te neigen (Spr. 2:2); het hart dient de juiste geboden in acht te nemen (3:1); deze dienen „op de tafel van [het] hart” geschreven te worden (3:3). Het hart dient „meer dan al het andere” beveiligd te worden (Spr. 4:23). Men dient niet slechts met zijn verstandelijke denkprocessen op Jehovah te vertrouwen, maar met heel zijn hart. — 3:5.
Streng onderricht en het hart
Het boek Spreuken hecht grote waarde aan verschillende vormen van streng onderricht (Spr. 3:11, 12). Daarin staat: „Al wie streng onderricht schuwt, verwerpt zijn eigen ziel, maar wie naar terechtwijzing luistert, verwerft hart” (15:32). Terechtwijzing dringt dus tot het hart door en brengt het terecht, en dat oefent daadwerkelijk invloed uit op iemands leven, op zijn hele wezen. „Door gebrek aan hart blijven de dwázen sterven” (10:21). Omdat bij het opleiden van kinderen het hart bereikt moet worden, wordt ons gezegd: „Dwaasheid is aan het hart van een knaap gebonden; de roede van streng onderricht is wat ze ver van hem zal verwijderen.” — 22:15.
DE GEEST EN DE ZIEL
Spreuken is geen boek waarin alleen maar menselijke wijsheden staan, die tonen hoe wij mensen kunnen behagen of beïnvloeden. Spreuken dringt veeleer heel diep in ons door, tot in ons hart als motiverende kracht, ja, tot in onze geest of onze geestelijke instelling, alsook tot in onze ziel, d.w.z. tot in elke vezel van ons wezen en onze persoonlijkheid. (Vergelijk Hebreeën 4:12.) Ook al denkt iemand dat hij gelijk heeft, of ook al rechtvaardigt iemand zijn handelwijze, aangezien ’al de wegen van een man zuiver zijn in zijn eigen ogen’, toch herinnert Spreuken 16:2 ons eraan dat ’Jehovah de geesten toetst’ en derhalve onze gezindheid kent. Macht of kracht staan in de wereld hoog aangeschreven, maar „hij die langzaam tot toorn is, is beter dan een sterke man, en hij die zijn geest beheerst dan wie een stad inneemt”. — Spr. 16:32.
Wie de kennis en de wijsheid van dit door God geïnspireerde boek verwerft, zal enorm geholpen worden geluk te vinden in het huidige leven, terwijl het hem bovendien op het pad tot eeuwig leven plaatst. Aangezien degene ’die hart verwerft, zijn eigen ziel liefheeft’, zullen de erin vervatte geïnspireerde raad en het erin vervatte strenge onderricht, voor zover die worden toegepast, „lengte van dagen en jaren van leven” toevoegen, alsook ’leven voor zijn ziel’ blijken te zijn (Spr. 3:2; 19:8; 3:13-18, 21-26). „Jehovah zal de ziel van de rechtvaardige niet laten hongeren” (10:3). „Hij die het gebod onderhoudt, behoudt zijn ziel”, luidt Salomo’s vermaning. — 19:16.
BETREKKINGEN MET ANDEREN
Spreuken beschrijft de ware dienstknecht van God als iemand die zijn tong ten goede gebruikt (Spr. 10:20, 21, 31, 32), geen leugens spreekt, noch anderen met onbezonnen woorden kwetst (12:6, 8, 17-19; 18:6-8, 21). Als hij wordt uitgedaagd, weet hij door een zacht antwoord de woede van zijn tegenstander af te wenden (15:1; 25:15). Hij verheugt zich niet over geredetwist en geruzie, en hij laat zich niet tot toorn brengen, maar oefent zelfbeheersing, omdat hij weet dat hij anders een onherstelbare dwaasheid zou kunnen begaan (14:17, 29; 15:18; vergelijk Kolossenzen 3:8). Hij zal in feite de omgang met mensen die hun toorn de vrije loop laten en die woedeuitbarstingen hebben mijden, want hij weet dat hij daardoor in een strik zou kunnen geraken. — Spr. 22:24, 25; vergelijk 13:20; 14:7; 1 Korinthiërs 15:33.
Doe goed, geen kwaad
De geïnspireerde Spreuken dringen erop aan het initiatief te nemen in het doen van het goede jegens anderen. Iemand dient niet alleen goed te doen jegens degenen die bij hem in ’zekerheid wonen’ en die hem geen kwaad hebben gedaan (Spr. 3:27-30), maar hij wordt er ook toe aangespoord kwaad met goed te vergelden (25:21, 22). Hij dient nauwgezet over zijn hart te waken, opdat hij zich er niet in zijn binnenste over verheugt wanneer iemand die hij veracht, of die hem haat, door rampspoed wordt getroffen. — 17:5; 24:17, 18.
Geklets en laster
Er wordt in het boek Spreuken veel gezegd over de moeilijkheden die door geklets worden veroorzaakt en het verdriet en de schade die erdoor worden aangericht, alsook over de zware schuld die op de kletser rust. De woorden van een lasteraar worden door degenen die ze horen, als ’lekkernijen’ ’gulzig ingeslikt’; ze worden niet licht opgenomen, maar laten een blijvende indruk achter, daar ze afdalen „naar de binnenste delen van de buik”. Bijgevolg veroorzaken ze moeilijkheden, en de lasteraar kan zijn handen niet ’in onschuld wassen’. Hij mag dan misschien heel minzaam lijken en zijn ware hartetoestand verbergen, maar God zal erop toezien dat de haat en de slechtheid in zijn binnenste „onthuld [zullen] worden in de gemeente”. Hij zal in de kuil vallen die hij voor een ander gegraven heeft. — Spr. 26:22-28.
Gezinsverhoudingen
In Spreuken wordt ten sterkste aangedrongen op huwelijkstrouw. Men dient zich met ’de vrouw van zijn jeugd’ te verheugen en niet elders bevrediging te zoeken (Spr. 5:15-23). Overspel leidt tot verderf en de dood (5:3-14; 6:23-35). Een goede vrouw is een „kroon” en een zegen voor haar echtgenoot. Maar als een vrouw schandelijk handelt, is zij „als verrotting in zijn beenderen” (12:4). En een twistzieke vrouw kan haar man het leven ondraaglijk maken (25:24; 19:13; 21:19; 27:15, 16). Hoe knap en charmant zij ook mag zijn, zij is als „een gouden neusring in een varkenssnuit” (11:22; 31:30). Een dwaze vrouw haalt eigenlijk haar eigen huis omver (14:1). De hoge waarde van een goede echtgenote — haar ijver, betrouwbaarheid en de manier waarop zij op getrouwe wijze en in onderworpenheid aan haar echtgenoot het huisgezin bestiert — wordt uitvoerig beschreven in Spreuken hoofdstuk 31.
Ouders zijn — zo wordt aangetoond — volledig verantwoordelijk voor hun kinderen, en de noodzaak van streng onderricht wordt beklemtoond (Spr. 19:18; 22:6, 15; 23:13, 14; 29:15, 17). Op de verantwoordelijkheid van de vader wordt de nadruk gelegd, maar wil het kind leven van Jehovah ontvangen, dan zal het zowel vader als moeder met respect moeten bejegenen. — 19:26; 20:20; 23:22; 30:17.
Zorg voor dieren
Zelfs de zorg voor huisdieren wordt in Spreuken beschouwd. „De rechtvaardige zorgt voor de ziel van zijn huisdier” (12:10). „Gij behoort beslist te weten hoe uw kleinvee eruitziet.” — 27:23.
Stabiele regeringen en trouwe onderdanen
Spreuken vermeldt beginselen inzake een goede regering. Mannen die een hoge positie bekleden, zoals koningen, dienen zaken uit te vorsen (25:2), liefderijke goedheid en waarachtigheid tentoon te spreiden (20:28) en rechtvaardig te handelen ten aanzien van hun onderdanen (29:4; 31:9), met inbegrip van de geringen (29:14). Wil hun heerschappij stevig bevestigd worden door rechtvaardigheid, dan mogen hun raadgevers geen goddeloze mannen zijn (25:4, 5). Een leider moet een man van onderscheidingsvermogen zijn en onrechtvaardige winst haten. — 28:16.
Terwijl ’rechtvaardigheid een natie verheft’ (14:34), heeft overtreding wankele regeringen tot gevolg (28:2). Revoluties veroorzaken ook grote instabiliteit, en in Spreuken 24:21, 22 wordt er als volgt tegen gewaarschuwd: „Mijn zoon, vrees Jehovah en de koning. Laat u met hen die voor een verandering zijn, niet in. Want hun ongeluk zal zich zo plotseling verheffen, dat wie is zich bewust van de ondergang van hen die voor een verandering zijn?”
NUTTIG VOOR WIE RAAD MOETEN GEVEN
Aangezien de Spreuken een breed spectrum van menselijke krachtsinspanningen bestrijken, kunnen ze een basis verschaffen voor het geven van veel praktische raad en vermaning, zoals door de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften werd gedaan. „Het hart van de rechtvaardige mediteert om te antwoorden” (15:28). Het is echter niet verstandig om spotters raad te geven. „Hij die de spotter corrigeert, haalt oneer over zich, en hij die een goddeloze een terechtwijzing geeft — een gebrek aan hem. Wijs een spotter niet terecht, opdat hij u niet haat. Geef een wijze een terechtwijzing en hij zal u liefhebben” (9:7, 8; 15:12; vergelijk Mattheüs 7:6). Niet alle mensen zijn spotters, vandaar dat degenen die in een positie verkeren om anderen raad te geven dit ook dienen te doen, zoals blijkt uit de woorden: „Het zijn de lippen van de rechtvaardige die velen blijven weiden.” — Spr. 10:21.
Zie het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 106-111.