OPENBARING AAN JOHANNES, EEN
[Grieks: a·po·ka·lupʹsis, onthulling].
Het boek dat in de meeste vertalingen van de bijbel achteraan staat (hoewel het niet als laatste geschreven is). Het wordt ook de Apocalyps van Johannes genoemd.
De apostel Johannes duidt zichzelf als de schrijver van het boek aan en noemt het eiland Patmos, waar hij destijds in ballingschap vertoefde omdat hij een prediker van Gods Woord en een getuige van Jezus Christus was, als de plaats waar het geschreven werd (Openb. 1:1, 9). Het werd mogelijkerwijs omstreeks 96 G.T. opgetekend.
Het boek is in briefvorm opgesteld en beschrijft nauwkeurig een in de juiste volgorde gerangschikte reeks visioenen, waarin gebeurtenissen zich progressief ontwikkelen, tot aan het laatste visioen, dat de climax vormt. Het boek vormt een passend besluit van de gehele bijbel.
Het getal zeven schijnt in het boek een belangrijke rol te spelen. Het openen van zeven zegels leidt tot het blazen op zeven trompetten en daarna tot zeven plagen. Er zijn zeven lampestandaarden, zeven sterren, zeven donderslagen en vele andere dingen in groepen van zeven, klaarblijkelijk omdat het getal zeven volledigheid symboliseert en het boek over de voltooiing van Gods heilige geheim handelt. — Openb. 10:7; zie HEILIG GEHEIM.
Jehovah God, de Almachtige, is de auteur van het boek, en het kanaal dat de inlichtingen doorgaf, is Jezus Christus, die ze via zijn engel aan Johannes deed toekomen (Openb. 1:1). De geest van God wordt als zevenvoudig afgebeeld, d.w.z. als volledig werkzaam om deze onthulling over te brengen. God gebood Johannes te schrijven. — Openb. 1:4, 11.
DOEL
Hoewel sommige van de dingen die Johannes in het visioen zag angstaanjagend mogen schijnen — de beesten, de weeën, de plagen — werd het boek niet geschreven om de gelovige lezer angst aan te jagen, maar om hem te vertroosten en aan te moedigen. Het kan zegeningen voor hem tot gevolg hebben. Ja, de schrijver van het boek verklaart aan het begin: „Gelukkig [of: „gezegend”] is hij die de woorden van deze profetie hardop leest en zijn zij die ze horen en die onderhouden al wat daarin geschreven staat” (Openb. 1:3). Johannes zegt ook dat het boek ten doel heeft aan Gods slaven de dingen te tonen die „binnenkort gebeuren moeten”. — Openb. 1:1, 2.
Het boek Openbaring is van grote betekenis omdat het Gods volk geestelijke kracht en inzicht geeft. Het toont hoezeer God in de gemeenten van zijn volk geïnteresseerd is en met hoeveel liefde Jezus Christus, de voortreffelijke herder, voor de gemeenten zorgt. Hij is heel goed op de hoogte van de bestaande toestanden en weet wat er gedaan moet worden. Dit komt vooral in de eerste drie hoofdstukken van het boek duidelijk tot uiting.
Er zijn mensen die vinden dat het boek Openbaring zo uitermate symbolisch is dat het niet begrepen kan worden, en ook onpraktisch is. Maar Jehovah God wil dat zijn volk het begrijpt, en hij heeft de bijbel laten schrijven om begrepen te worden en hun tot richtsnoer te dienen. De sleutel tot het begrip van de Openbaring is dezelfde als de sleutel tot het begrip van andere bijbelgedeelten. De apostel Paulus geeft te kennen wat die sleutel is. Na uitgelegd te hebben dat God de verborgen wijsheid door middel van zijn geest openbaart, zegt Paulus: „Deze dingen spreken wij ook, niet met woorden die door menselijke wijsheid worden geleerd, maar met woorden die door de geest worden geleerd, daar wij geestelijke zaken met geestelijke woorden combineren” (1 Kor. 2:8-13). Als wij de Schrift (en soms ook de gewoonten en gebruiken van die tijd) onderzoeken, vinden wij daarin veel van de dingen terug die in de Openbaring symbolisch worden gebruikt. Een vergelijking met deze schriftplaatsen helpt ons vaak de symbolische taal van de Openbaring te begrijpen. Wel dient echter te worden opgemerkt dat een woord of uitdrukking al naargelang de context verschillende dingen kan betekenen of symboliseren.
OVERZICHT VAN DE INHOUD
I. Inleiding (1:1-3)
II. Brieven aan de zeven gemeenten (1:4–3:22)
A. Wie de auteur van de openbaring is en hoe en via wie ze werd overgebracht (1:4-19)
B. De zeven sterren en de zeven lampestandaarden verklaard (1:20)
C. Beschrijving van toestanden in gemeenten, prijzende woorden, raad en waarschuwingen (2:1–3:22)
III. Gebeurtenissen vóór Gods troon (4:1–11:19)
A. Het visioen van Gods troon (4:1-11)
B. De verzegelde boekrol en het Lam, de enige die ervoor in aanmerking komt de rol te openen (5:1-14)
C. Zes van de zeven zegels van de boekrol worden geopend (6:1-17)
1. Oorlog, hongersnood, dodelijke plagen en Hades (6:1-8)
2. De zielen onder het altaar roepen luid om wraak (6:9-11)
3. Aardbeving; de mensen trachten aan Gods gramschap te ontkomen (6:12-17)
D. De verzegeling van de 144.000, en de grote schare die voor de troon staat (7:1-17)
E. Het zevende zegel geopend, zeven trompetten moeten weerklinken (8:1–11:19)
1. Stilte in de hemel; een engel bij het altaar (8:1-6)
2. Zes trompetten kondigen weeën voor de aarde aan (8:7–9:21)
3. Zeven donderslagen spreken; Johannes krijgt een boekrol die hij moet opeten (10:1-11)
4. Het tempelheiligdom wordt gemeten; de twee getuigen worden gedood, weer tot leven gebracht en gaan de hemel binnen; aardbeving (11:1-14)
5. De zevende trompet kondigt het koninkrijk van God en Christus aan; natiën vertoornd; het tempelheiligdom wordt geopend (11:15-19)
IV. De tekenen in de hemel — de vrouw en haar aartsvijand, de draak (12:1-17)
A. De vrouw is in barensnood (12:1, 2)
B. De draak tracht het pasgeboren kind te verslinden, maar God rukt het kind weg tot zijn troon (12:3-6)
C. De oorlog in de hemel eindigt met het naar de aarde slingeren van Satan; vreugde in de hemel, wee voor de aarde; Satan, de slang, zet zijn strijd tegen de vrouw en haar zaad voort (12:7-17)
V. De wilde beesten — aardse vijanden van Gods heiligen (13:1-18)
A. Het zevenkoppige beest uit de zee, waarvan één kop gewond is en vervolgens weer geneest (13:1-10)
B. Het tweehoornige wilde beest uit de aarde (13:11-13)
C. Voor het zevenkoppige beest wordt een beeld gemaakt; het merkteken van het beest (13:14-18)
VI. Het Lam en zijn 144.000 getrouwe verzegelden; de bekendmaking van eeuwig goed nieuws; de oogst van de aarde alsook de oogst en het treden van de wijnstok der aarde (14:1-20)
VII. De zeven laatste plagen (15:1–16:21)
A. Het lied van het Lam, en de engelen met de zeven plagen (15:1–16:1)
B. De uitwerking van de plagen op het land, de zee, de rivieren, de zon, de troon van het wilde beest, de Eufraat en de lucht (16:2-18)
C. Babylon de Grote wordt geschud, haar oordeelstijd breekt aan (16:19-21)
VIII. Babylon de Grote en haar vernietiging (17:1–18:24)
A. Ze maakt de bewoners van de aarde dronken; ze berijdt een zevenkoppig scharlakengekleurd wild beest (17:1-11)
B. De horens van het beest strijden vruchteloos tegen het Lam; ze keren zich tegen de hoer, maken haar naakt en verbranden haar (17:12-18)
C. Degenen die om haar vernietiging rouwen (18:1-24)
IX. De bruiloft van het Lam en zijn oorlog tegen het wilde beest, de valse profeet en de legers der aarde (19:1-21)
X. Satan voor 1000 jaar gebonden; zijn strijd en ondergang aan het einde van Christus’ 1000-jarige regering (20:1-10)
XI. Kenmerken van de 1000-jarige oordeelsdag (20:11–22:5)
A. De mensen, met inbegrip van de opgestane doden, worden geoordeeld (20:11-15)
B. Het Nieuwe Jeruzalem, de stad van Jehovah en van het Lam (21:1-27)
C. De rivier van water des levens (22:1-5)
XII. Besluit (22:6-21)
Zie het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 263-269.