Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 596-599
  • Heiliging

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Heiliging
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • JEHOVAH GOD
  • JEZUS CHRISTUS
  • ENGELEN
  • MENSEN EN DIEREN
  • De priesterschap
  • HOE DE HEILIGING TOT STAND KOMT
  • Heiligheid moet bewaard blijven
  • Gods Woord en geest
  • GEHEILIGDE PLAATSEN
  • GEHEILIGDE VOORWERPEN
  • LAND
  • IN HET HUWELIJK
  • Heiliging
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • ’Staat allen vast’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • Heiliging handhaven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • Gebeden die zeker zullen worden verhoord
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1991
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 596-599

HEILIGING.

Het heiligen of afzonderen voor de dienst van Jehovah God of tot diens gebruik; de toestand van het geheiligd- of gereinigd-zijn. De met de Nederlandse woorden „heiliging” en „heiligheid” weergegeven begrippen hebben in de oorspronkelijke talen een gemeenschappelijke bron. Het woord „heiliging” vestigt de aandacht op de handeling waardoor heiligheid tot stand komt, aan het licht treedt of bewaard wordt. (Zie HEILIGHEID.) Woorden die zijn afgeleid van het Hebreeuwse werkwoord qa·dhasjʹ (dat de grondbetekenis heeft van „helder, nieuw, rein zijn”), en woorden die aan het Griekse bijvoeglijk naamwoord haʹgi·os verwant zijn, worden met „heilig”, „geheiligd”, „heilig gemaakt” en „afgezonderd” weergegeven. Ze worden in de Schrift op (1) Jehovah God, (2) Jezus Christus, (3) engelen, (4) mensen en dieren, (5) dingen, (6) tijden of gelegenheden en (7) landbezit toegepast.

Om dit onderwerp beter te kunnen begrijpen, zou het goed zijn te beschouwen hoe de desbetreffende woorden in de oorspronkelijke talen werden gebruikt. Het met „heiligen” weergegeven Hebreeuwse woord werd soms ook in de zin van „zich voorbereiden”, „zich gereedmaken” of „zich geschikt maken” gebruikt (Lev. 11:44). Jehovah gebood Mozes tot de klagende Israëlieten te zeggen: „Heiligt u voor morgen, daar gij stellig vlees zult eten” (Num. 11:18). Alvorens de Israëlieten de Jordaan overtrokken, beval Jozua hun: „Heiligt u, want morgen zal Jehovah wonderbare dingen in uw midden doen” (Joz. 3:5). In al deze gevallen heeft de uitdrukking een religieuze, geestelijke en morele betekenis. Ze kan duiden op het zich afkeren van alles wat Jehovah mishaagt of wat in zijn ogen slecht is, met inbegrip van lichamelijke onreinheid. God zei tot Mozes: „Ga naar het volk, en gij moet hen vandaag en morgen heiligen, en zij moeten hun mantels wassen. . . . want op de derde dag zal Jehovah voor de ogen van het gehele volk op de berg Sinaï neerdalen” (Ex. 19:10, 11). In 2 Samuël 11:4 wordt het woord in de zin van reinigen gebruikt, want daar staat: „Zij [was] zich nog aan het heiligen . . . van haar onreinheid.”

JEHOVAH GOD

Jehovah God is heilig en absoluut rein. Als Schepper en Universele Soeverein heeft hij het recht om van al zijn schepselen exclusieve aanbidding te verlangen. Hij zegt derhalve dat hij zich heilig zal betonen door zichzelf en zijn naam voor de ogen van de gehele schepping te heiligen: „Ik zal mij stellig grootmaken en mij heiligen en mij doen kennen voor de ogen van vele natiën; en zij zullen moeten weten dat ik Jehovah ben” (Ezech. 38:23). Wie zijn gunst wil genieten en wil leven, moet hem en zijn naam „heiligen”, d.w.z. hij moet deze naam de juiste plaats toekennen, hem apart van en boven alle andere namen stellen (Lev. 22:32; Jes. 8:13; 29:23). Het voornaamste waar Jezus zijn volgelingen om leerde bidden, was: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd.” — Matth. 6:9.

JEZUS CHRISTUS

Jehovah God koos zijn eniggeboren Zoon uit en zond hem naar de aarde om ten behoeve van Gods naam een speciaal werk te verrichten en zijn leven als losprijs voor de mensheid te geven. Hij werd echter door de joodse natie niet als de door God ’gezondene’ aanvaard en erkend; de joden bestreden veeleer zijn zoonschap en de positie die hij bij zijn Vader innam. Derhalve gaf hij hun ten antwoord: „Zegt gij dan tot mij, die door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden werd: ’Gij lastert’, omdat ik heb gezegd: Ik ben Gods Zoon?” — Joh. 10:36.

In zijn brief aan christenen zegt de apostel Petrus: „Heiligt de Christus als Heer in uw hart.” Hij laat zien dat degenen die dit doen, zich van het slechte afkeren en het goede doen. Mensen uit de natiën koesteren in hun hart vrees en ontzag voor mensen en alle mogelijke dingen. Een christen daarentegen dient in zijn hart, de zetel van zijn genegenheden en beweegredenen, de juiste plaats aan Christus toe te kennen. Dit zou betekenen dat hij Christus erkent als Gods Voornaamste Bewerker van het leven, de Messiaanse koning, Gods Hogepriester en degene die zijn leven als losprijs heeft gegeven. Hij dient ook Christus’ voorbeeldige gedrag na te volgen en met betrekking tot zijn eigen gedrag als christen een goed geweten te behouden. Wanneer iemand (misschien zelfs een regeerder) op barse toon van een christen een reden voor zijn hoop eist, zal hij, indien hij Christus aldus in zijn hart heiligt, bereid zijn zich te verdedigen, maar met zachtaardigheid en diepe achting. — 1 Petr. 3:10-16.

ENGELEN

Gods engelen worden door Jezus als „heilige” engelen aangeduid, daar zij voor Jehovah’s heilige dienst afgezonderd, geheiligd zijn (Mark. 8:38; Luk. 9:26; vergelijk Psalm 103:20). Zij verschijnen in de heilige tegenwoordigheid van Jehovah en aanschouwen zijn aangezicht. — Matth. 18:10; Luk. 1:19.

MENSEN EN DIEREN

In het verleden koos God bepaalde personen die hij voor zijn exclusieve dienst wenste te gebruiken, uit en heiligde hen. Toen hij besloot de zorg voor de heilige tabernakel en de daarmee verbonden diensten aan de mannen uit de stam Levi toe te vertrouwen, zei hij tot Mozes: „Ik voor mij, zie! ik neem waarlijk de levieten uit het midden van de zonen van Israël in de plaats van alle eerstgeborenen, die de moederschoot openen, onder de zonen van Israël; en de levieten moeten van mij worden. Want iedere eerstgeborene is van mij. Op de dag dat ik iedere eerstgeborene in het land Egypte sloeg, heb ik mij iedere eerstgeborene in Israël geheiligd, van mens tot dier. Zij dienen van mij te worden. Ik ben Jehovah.” Teneinde de eerstgeborenen van de overige 11 stammen los te kopen, moesten de Israëlieten in ruil daarvoor alle manspersonen uit de stam Levi aan Jehovah afstaan. Bovendien moesten zij voor elke mannelijke eerstgeborene die er meer was dan mannelijke levieten, vijf sikkelen aan het heiligdom betalen. Hierdoor werden de eerstgeborenen ervan vrijgesteld om voor Jehovah’s exclusieve dienst afgezonderd te worden. — Num. 3:12, 13, 46-48.

Daarna werden alle mannelijke eerstgeborenen die de moederschoot openden, als geheiligd beschouwd; zij werden evenwel in de tempel aangeboden en tegen betaling van vijf sikkelen losgekocht (Ex. 13:2; Lev. 12:1-4; Num. 18:15, 16). Wie een nazireeërgelofte had afgelegd, was geheiligd zolang zijn gelofte duurde (Num. 6:1-8). Ook de eerstgeborenen van de huisdieren waren geheiligd. — Deut. 15:19; zie EERSTGEBORENE, EERSTELING.

De priesterschap

Tevens besloot Jehovah om één familie uit de stam Levi, namelijk Aäron en zijn zonen en hun mannelijke nakomelingen, af te zonderen voor de priesterdienst en het brengen van slachtoffers (Ex. 28:1-3, 41). Zij werden vervolgens door middel van passende slachtoffers, die gepaard gingen met een reeks symbolische handelingen die in Exodus hoofdstuk 29 beschreven worden, geheiligd. Jehovah’s eeuwige Hogepriester, Jezus Christus, en zijn mede- of onderpriesters — zijn volgelingen die door God tot leden van zijn lichaam worden gezalfd — zijn eveneens geheiligd. — 2 Thess. 2:13; Openb. 1:6; 5:10.

HOE DE HEILIGING TOT STAND KOMT

De eerste stap die ertoe leidt dat personen medeërfgenamen met Christus worden, is dat zij door geloof in de waarheid van Gods Woord door Jehovah God tot Jezus Christus worden getrokken (Joh. 6:44; 17:17; 2 Thess. 2:13). Nadat zij door Jehovah zijn aangenomen, worden zij „rein gewassen, . . . geheiligd, . . . rechtvaardig verklaard in de naam van onze Heer Jezus Christus en met de geest van onze God” (1 Kor. 6:11; vergelijk Hebreeën 9:13, 14). Op deze wijze wordt Christus voor hen ’wijsheid, rechtvaardigheid en heiliging en verlossing door losprijs’ (1 Kor. 1:30). Over hen zei de schrijver van het boek Hebreeën: „Want zowel hij [Christus] die heiligt als zij die geheiligd worden, stammen allen uit één, en om die reden schaamt hij zich dan ook niet hen ’broeders’ te noemen” (Hebr. 2:11). Daar zij door de geest zijn verwekt, worden zij ’zonen van God’ en „broeders” van Gods Voornaamste Zoon. — Rom. 8:14-17; Joh. 3:5, 8.

Heiligheid moet bewaard blijven

De heiliging komt niet slechts van één kant. De gelovige moet zelf ook iets doen; hij moet zijn heiligheid bewaren. Hij kan zijn heiligheid verliezen, òf eraan vasthouden.

Christus Jezus heeft de geheiligden een goed voorbeeld gegeven (Joh. 13:15). Hij bad tot God: „Ik heilig mij ten behoeve van hen, opdat ook zij door middel van de waarheid geheiligd mogen zijn” (Joh. 17:19). Jezus bleef onberispelijk en bewaarde zijn toestand van afzondering, opdat zijn volgelingen eveneens geheiligd zouden worden. Zij moeten tot het einde van hun aardse loopbaan hun heiligheid bewaren. Te dien einde moeten zij oneervolle dingen en personen die oneervolle dingen beoefenen, uit de weg gaan om „een vat [te] zijn voor een eervol doel, geheiligd, bruikbaar voor zijn eigenaar, toebereid voor ieder goed werk” (2 Tim. 2:20, 21). Zij moeten beseffen dat zij met het bloed van Christus zijn gekocht en krachtens Gods wil ’door middel van de offergave van het lichaam van Jezus Christus eens voor altijd geheiligd’ zijn (Hebr. 10:10). Zij krijgen de raad ’te streven naar de heiliging, zonder welke niemand de Heer zal zien’. — Hebr. 12:14.

Hoewel zij zich nog in het tot zonde neigende onvolmaakte vlees bevinden, kunnen zij dit doel bereiken. Dezelfde schrijver waarschuwt de geheiligden voor het gevaar hun heiligheid te verliezen en herinnert hen eraan dat zij door „het bloed van het [nieuwe] verbond [werden] geheiligd” (Hebr. 10:29; Luk. 22:20). Als Middelaar van het nieuwe verbond helpt Christus hen om de bepalingen van het verbond door gehoorzaamheid en een rein gedrag na te komen, zodat zij aan hun heiligheid kunnen vasthouden. „Door één slachtoffer heeft hij hen die geheiligd worden, voor altijd tot volmaaktheid gebracht” (Hebr. 10:14). Als Middelaar en Hogepriester is Christus „in staat om degenen die door bemiddeling van hem tot God naderen, volledig te redden” (Hebr. 7:25). Wanneer zij echter opnieuw zonde beoefenen, bestaat er voor hen geen tweede slachtoffer maar is er slechts de verwachting van oordeel en vernietiging (Hebr. 10:26, 27). Daarom wordt de geheiligden dringend verzocht niet langer zo te handelen als zij vóór hun heiliging deden, en ook niet meer tot zo’n handelwijze terug te keren. — 1 Thess. 4:3, 4, 7.

Gods Woord en geest

Gods Woord speelt bij de heiliging een grote rol, en om zijn heiligheid te bewaren, moet de geheiligde zich nauwgezet aan dit Woord houden (Hand. 20:32). God zendt de geheiligde gelovige ook zijn heilige geest, die als een sterke kracht een reiniging in hem bewerkt. Gods geest helpt hem gehoorzaam te zijn en een reine levenswijze te blijven volgen (1 Petr. 1:2). Aangezien de geheiligde zich door Gods geest laat leiden, is zijn offer geheiligd, rein en aanvaardbaar voor God (Rom. 15:16). Elke onreinheid is een blijk van minachting voor Gods geest en „bedroeft” deze geest (Ef. 4:30; 1 Thess. 4:8; 5:19). Het kan zelfs tot lastering tegen de heilige geest leiden, hetgeen niet vergeven zal worden. — Matth. 12:31, 32; Luk. 12:8-10.

GEHEILIGDE PLAATSEN

De woonplaats van Jehovah of elke plaats waar hij zinnebeeldig gesproken woont, is een geheiligde of heilige plaats, een heiligdom. De tabernakel in de wildernis en de later door Salomo gebouwde tempel, alsook de tempel van Zerubbabel (die door Herodes de Grote werd herbouwd en vergroot) werden als miq·dasjʹ of qoʹdhesj (’afgezonderde’ of ’heilige’ plaatsen) aangeduid. Aangezien deze plaatsen zich te midden van een zondig volk bevonden, moesten ze door besprenkeling met het bloed van offerdieren geregeld zinnebeeldig gereinigd worden. — Lev. 16:16.

Ook Jeruzalem, de stad van de grootse Koning (Ps. 48:1, 2; 135:21), en de plaats waar ze zich bevond, werden als geheiligd beschouwd (Jes. 48:1, 2; 52:1; Neh. 11:1; Dan. 9:24). Dienovereenkomstig is het Nieuwe Jeruzalem, de hemelse stad, een heiligdom waarin alleen geheiligde personen mogen komen; niemand die een of andere vorm van onreinheid beoefent (die spiritisme of hoererij bedrijft of een moordenaar, afgodendienaar of leugenaar is), mag er binnengaan. — Openb. 21:2; 22:14, 15, 19.

GEHEILIGDE VOORWERPEN

Aangezien de tabernakel en de tempel geheiligd waren, moest alles wat zich daarin bevond, eveneens geheiligd zijn: de ark van het verbond, het reukaltaar, de tafel van het toonbrood, de lampestandaard, het brandofferaltaar, het bekken, al het gerei, het reukwerk en de zalfolie, ja, zelfs de pries-

terklederen. Al deze dingen mochten alleen door geheiligde personen, de priesters en levieten, gehanteerd en vervoerd worden. — Ex. 30:25, 32, 35; 40:10, 11; Lev. 8:10, 11, 15, 30; Num. 4:1-33; 7:1.

De slachtoffers en offergaven waren geheiligd omdat ze precies volgens voorschrift op het geheiligde altaar geofferd werden (Matth. 23:19). Het deel dat de priesters ontvingen, was heilig en mocht buiten de leden van de priesterlijke families door niemand gegeten worden; zelfs de priesters mochten er in ’onreine’ toestand niet van eten (Lev. 2:3; 7:6, 32-34; 22:1-13). Het toonbrood was eveneens geheiligd. — 1 Sam. 21:4; Mark. 2:26.

Evenals het voedsel waarin Jehovah voor zijn priesterschap voorzag, geheiligd was, is ook het voedsel waarvan hij zijn christelijke dienstknechten voorziet, geheiligd, zoals trouwens alles waarvan zijn geheiligde dienstknechten gebruik maken of waarmee zij zich bezighouden, geheiligd dient te zijn. De apostel Paulus waarschuwt voor gewetenloze personen die een valse heiligheid tentoonspreiden. Wanneer Gods Woord iets rein verklaart, is het rein, en een christen die daarover een dankgebed uitspreekt, aanvaardt het als geheiligd, en God houdt hem voor rein als hij ervan eet. — 1 Tim. 4:1-5.

Sabbatten en speciale feestdagen waren geheiligd, evenals andere gezette tijden, zoals het jubeljaar. — Ex. 31:14; Lev. 23:3, 7, 8, 21, 24, 27, 35, 36; 25:10.

LAND

Een Israëliet kon een deel van zijn erfbezit aan God heiligen doordat hij de opbrengst van het desbetreffende stuk land of de door de priester geschatte geldwaarde ervan (d.w.z. van de oogst) aan het heiligdom afstond. Indien hij later besloot het veld terug te kopen, moest hij een vijfde van de door de priester geschatte waarde (die bepaald werd naar gelang van het aantal oogsten tot het jubeljaar) eraan toevoegen. In het jubeljaar kwam het veld aan de eigenaar terug. — Lev. 27:16-19.

In de daaropvolgende verzen wordt het geval vermeld dat de eigenaar het veld niet terugkoopt, maar het aan iemand anders verkoopt. In dit geval bepaalde de wet dat het veld in het jubeljaar voorgoed in het bezit van het heiligdom zou komen. Over deze wet in Leviticus 27:20, 21 zegt F. C. Cook in zijn Commentary: „[De woorden] kunnen betrekking hebben op een geval waarbij een man de opbrengst van een aan het heiligdom gewijd veld bedrieglijk aan iemand anders verkoopt en de prijs daarvan in ontvangst neemt.” Deze woorden kunnen echter ook betrekking hebben op een geval waarbij iemand het vruchtgebruik van het veld behield en zijn gelofte nakwam doordat hij elk jaar een verschuldigd deel van de loskoopprijs als een soort pachtsom betaalde, doch vervolgens het veld verkocht om aan contant geld te komen. Zo’n veld werd beschouwd alsof het ’onder de ban lag’, omdat de persoon in kwestie iets wat aan het heiligdom geheiligd was, als zijn eigendom beschouwde en geen respect voor de heiligheid ervan had getoond door het te verkopen.

Hierbij kan een soortgelijk beginsel betrokken zijn geweest als bij de wet in Deuteronomium 22:9: „Gij moogt uw wijngaard niet met twee soorten zaad bezaaien, opdat niet de gehele opbrengst van het zaad dat gij mocht zaaien en de opbrengst van de wijngaard aan het heiligdom vervalt.” Dit verlies zou uit de overtreding van de reeds eerder in Leviticus 19:19 opgetekende wet voortvloeien.

Het onderscheid tussen iets wat „geheiligd” en iets wat ’gebannen’ was, lag in het feit dat het „gebannene” niet kon worden teruggekocht. Met huizen werd op dezelfde wijze gehandeld (Lev. 27:14, 15). Als iemand echter een veld dat hij van een ander had gekocht, heiligde, kwam het in het jubeljaar aan de oorspronkelijke eigenaar terug. — Lev. 27:22-24.

IN HET HUWELIJK

De apostel Paulus schreef aan gehuwde christenen: „De ongelovige man is geheiligd met betrekking tot zijn vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd met betrekking tot de broeder; anders zouden uw kinderen werkelijk onrein zijn, maar nu zijn zij heilig.” Uit consideratie met de christen beschouwt Jehovah diens huwelijksverhouding met de ongelovige partner niet als verontreinigd. Hoewel door de reinheid van de gelovige huwelijkspartner de ongelovige partner niet als een van Gods heiligen wordt geheiligd, is de echtverbintenis echter rein, eerbaar. De ongelovige heeft de voortreffelijke gelegenheid om het christelijke gedrag van de gelovige gade te slaan, hetgeen hem tot zegen kan strekken en hem tot redding kan dienen (1 Kor. 7:14-17). De kleine kinderen uit zo’n echtverbintenis worden op grond van de „verdienste” van de gelovige als heilig beschouwd en genieten Gods zorg en bescherming. Zij worden niet als onrein beschouwd zoals de kinderen van volledig wereldse ouders.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen