Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w54 1/8 blz. 232-237
  • ’Staat allen vast’

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • ’Staat allen vast’
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HOE GEHANDHAAFD?
  • ZIJN DE ANDERE SCHAPEN GEHEILIGD?
  • Heiliging handhaven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • Heiliging
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Heiliging
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Bijbelboek nummer 52 — 1 Thessalonicenzen
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
w54 1/8 blz. 232-237

’Staat allen vast’

„Dientengevolge, mijn broeders, die zijt geliefd en naar wie ik heb verlangd, mijn vreugde en kroon, staat vast in deze weg in de Heer, geliefden.” — Fil. 4:1, NW.

1. Haal 2 Thessalonicenzen 2:13-15 aan of lees deze tekst wederom en toon aan hoe wij hem terecht mogen bezien.

WANNEER wij jongeren van de andere schapen des Heren zulk een passage als 2 Thessalonicenzen 2:13-15 lezen, is het alsof onze grote „oudste broeder,” Christus Jezus, door middel van Jehovah’s „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse tot ons sprak en ons zeide dat wij, wegens het goede nieuws dat deze klasse tot ons heeft gepredikt, de gelegenheid hebben gered te worden, en wij zijn dankbaar voor de vermaning welke Jehovah ons door dit kanaal geeft, om ’vast te staan.’

2. Waarin is het bewijs geleverd dat heiliging gehandhaafd kan worden?

2 Dat er gedurende de veertig jaar sedert de geboorte van het hemelse koninkrijk, op aarde soliede, oprechte en getrouwe leden van de „kleine kudde” geheiligden zijn en eveneens leden van de andere schapen des Heren die reeds lang in de bediening zijn, bewijst niet alleen dat heiliging Jehovah’s wil voor Christenen is, maar ook dat ze iets is wat jaar in jaar uit gehandhaafd kan worden. Ze is bewezen zowel werkelijk als mogelijk te zijn. Degenen van Jehovah’s dienstknechten die bemerken dat zij tot de lichaamsleden van Christus of de geheiligde gemeente behoren, komen in nederigheid tot God en danken hem voor de voorrechten die zij hebben gehad en thans hebben, en zij weten dat ook zij moeten voortgaan vast te staan en hun heiliging moeten blijven handhaven, terwijl zij er aan vasthouden gelijk een terrier. Zij trachten zich niet uit de dienst terug te trekken en zij zoeken geen afwijking die niet in overeenstemming met hun zalving is. Zij zijn te ver op de weg naar de hemelse beloning om er zelfs ook maar over te denken op dit late tijdstip af te wijken. Voor hen is de Koninkrijksvoorspoed die er tegenwoordig heerst en die welke nog voor de boeg ligt, geen werkelijke aanduiding dat iemand de hand dient te laten verslappen en kalmer aan dient te gaan doen, of een rustig leven dient te gaan leiden en persoonlijke genoegens dient te zoeken, maar veeleer dat hij voorwaarts dient te blijven gaan, zoals Paulus zelf zeide: „Broeders, ik denk van mij zelf vooralsnog niet dat ik het begrepen heb; maar wel staat één ding vast: Terwijl ik de dingen die achter mij liggen, vergeet en mij uitstrek naar de dingen die voor mij liggen, jaag ik naar het doel om de prijs van de roeping boven en die God in Christus Jezus doet toekomen. Wat ons aangaat, ons burgerschap bestaat in de hemelen, uit welke plaats wij ook vurig een redder verwachten, de Here Jezus Christus, die ons vernederde lichaam zal herscheppen opdat het overeenkomstig zijn glorierijk lichaam gemaakt wordt naar de werking van de kracht die hij bezit, ten einde alles aan zich te onderwerpen. Dientengevolge, mijn broeders, die zijt geliefd en naar wie ik heb verlangd, mijn vreugde en kroon, staat vast in deze weg in de Heer, geliefden” (Fil. 3:13, 14, 20, 21; 4:1, NW). De bejaarde gemeente, met inbegrip van de „overgeblevenen” of de „beleidvolle slaaf” en zijn leden, heeft naar de toename die ze thans ziet, verlangd, en nu ze die toename ziet, heeft ze grote vreugde.

3. Licht de verhouding toe welke tussen de apostel Paulus en de gemeente te Filippi bestond, en toon overeenkomstige feiten in deze tijd.

3 Evenals Paulus het voorrecht had de eerste te zijn die tot de Thessalonicenzen predikte, schijnt het ook dat hij de eerste was die het goede nieuws aan de Filippenzen predikte voordat hij het voorgaande schreef. De liefdeband tussen Paulus en de gemeente in Filippi was hecht. Paulus bezocht hen tweemaal nadat hun gemeente was gesticht en versterkte hen in het geloof. Hij schreef de brief aan hen welke in de Christelijke Griekse Geschriften voorkomt als Paulus’ brief „aan de Filippenzen,” en de Filippenzen stonden Paulus zowel in geestelijk als materieel opzicht bij. Zij bevredigden stellig zijn verlangen. Zij waren zijn vreugde. Sprekend van het standpunt uit van zowel de oude organisatie als de oudere dienaren in Gods werk in deze tijd, zeggen wij: Gij die pas in de laatste tijd tot de waarheid zijt gekomen en met de dienst voor Jehovah zijt begonnen, gij die tot de andere schapen des Heren behoort, en die zowel de aantallen als de activiteit van deze Nieuwe-Wereldmaatschappij hebt doen toenemen, „gij zijt onze vreugde.” Gij zijt degenen naar wie wij hebben verlangd. Gij zijt het levende getuigenis en bewijs dat toewijding aan Jehovah’s rechtvaardige zaak niet tot een klein handjevol mensen is beperkt, maar velen, zelfs ulieden, omvat, en tot u zeggen wij: „Staat vast in deze weg in de Heer, geliefden.”

4. Bespreek de heerlijkheid en versiering van de Nieuwe-Wereldmaatschappij.

4 De vermeende heerlijkheid van het oude samenstel van dingen is armzalig en nietig, omdat het de weerspiegeling is van het kwaad van de valse god er van, Satan de Duivel. De wonderbaarlijke heerlijkheid van Jehovah’s koninkrijk is met onze ontoereikende woorden niet te beschrijven, omdat het een weerspiegeling is van de heerlijkheid van de ware God, Jehovah. Wat ons op aarde aangaat, als de vertegenwoordigende leden van de kern van de Nieuwe-Wereldmaatschappij, ons gemeenschappelijke doel is de aanbidding van deze glorierijke God. Jehovah’s heerlijkheid en schoonheid, welke op de aardse organisatie van Gods dienstknechten worden weerspiegeld, worden gevonden in de getrouwe leden er van, die zich overeenkomstig de beginselen van rechtvaardigheid gedragen; en aldus wordt de heerlijkheid van God in enige mate, alhoewel inderdaad beperkt, weerspiegeld. Wanneer gij de voorzieningen van Jehovah leert kennen, zoals die in zijn Woord staan aangegeven, neem dan uw standpunt in aan zijn zijde, draagt u aan hem op en houd zijn zaak hoog, gij zijt de versiering van deze Christelijke groep. Jehovah kent degenen die hem toebehoren, en indien gij hem toebehoort, kent hij u en heeft hij u lief. Uw mededienstknechten op aarde hebben grote waardering voor u, en gij die jongere broeders zijt in de aanbidding van en dienst voor God, zijt thans in werkelijkheid de vreugde van Gods aardse organisatie. Gij draagt een grote verantwoordelijkheid om rein en oprecht te blijven, terwijl gij niet voortgaat op de weg der natiën, die God niet kennen, want „de mens die minachting toont, minacht niet de mens, maar God, die zijn heilige geest in u legt.” — 1 Thess. 4:8, NW.

5. Wat wordt in 1 Thessalonicenzen 2:19, 20 gezegd tot u die leden van de andere schapen des Heren zijt, en wat zijt gij schuldig?

5 Wanneer gij getrouw aan Jehovah voortgaat, is het alsof uw oudere broeders en uw oudere „beleidvolle slaaf” tot u zeggen: „Want wat is onze hoop of vreugde of kroon van gejuich — wel, bent gij het niet in werkelijkheid? — voor het aangezicht van onze Here Jezus bij zijn tegenwoordigheid? Gij zijt stellig onze heerlijkheid en vreugde” (1 Thess. 2:19, 20, NW). Hieruit volgt dat gij een grote schuld hebt, een geestelijke schuld aan God, en aan zijn getrouwe maatschappij, die u de waarheid heeft gebracht, waaraan gij gehoor hebt gegeven en welke u er toe heeft geleid uw voeten op het pad van heiligheid en redding te zetten. Betaal uw schuld in getrouwheid en liefderijke toewijding.

6. Noem in het kort nog enkele stappen die aan heiliging voorafgaan.

6 Wij kunnen zeggen dat heiliging niet alleen van God en door middel van de waarheid en doordat deze tot ons wordt gepredikt, wordt verkregen, maar ook door opdracht aan Jehovah. De heiliging van de leden van het lichaam van Christus komt derhalve door middel van eendracht met hem, door middel van de geest van God, die op hen rust, door hun geloof in Jehovah en zijn Woord, en geloof in Christus Jezus, zijn voorziening voor leven. Zoals er staat geschreven: „Overeenkomstig de voorkennis van God de Vader, met heiliging door de geest, met het doel dat zij gehoorzaam zijn en worden besprenkeld met het bloed van Jezus Christus.” — 1 Petr. 1:2, NW.

7. In paragraaf zeven wordt de aandacht gevestigd op verschillende punten met betrekking tot clericale schijnheiligheid. Gelieve ze in uw eigen woorden te vertellen.

7 Welnu, na al deze punten met betrekking tot heiliging en hoe ze wordt verkregen, te hebben beschouwd, vragen wij ons af welke plaats de opzichtige clericale ceremoniën bij dit alles innemen? Ze nemen helemaal geen plaats daarbij in. Ze hebben niets te maken met de heiliging welke in de Bijbel wordt geleerd. Ze zijn uitvindingen van mensen en dagtekenen rechtstreeks uit het heidendom, terwijl ze door de verbeelding van moderne heidense aanbidders zijn opgesierd om indruk op de mensen te maken en hen te misleiden. Een van de treffendste bewijzen, behalve de Bijbel, dat de vermeende heiliging door middel van de kinderlijke ceremoniën van de orthodoxe Christenheid vals is en de huichelachtige schijnheiligheid alleen maar vergroot, wordt gevonden in het feit dat de Christenheid in al haar afdelingen op moreel gebied slecht, rot en corrupt is, Jehovah God smaad aandoet, tegen hem en, niet voor hem en zijn zaak strijdt, degenen die de mensen trachten te onderwijzen in de reine beginselen van Gods heilige Woord, tot het uiterste vervolgt, en in de nabije strijd van Armageddon tot de vernietiging is gedoemd hetgeen door Jehovah’s voornaamste rechtvaardiger, Christus Jezus, bewerkt zal worden. Zowel haar heidense en valse leerstellingen van zogenaamde „heiliging,” als andere leerstellingen en gebruiken, vinden geen enkele ondersteuning in de Schrift. Zij maken zich schuldig aan een groot kwaad ten aanzien van de mensen in het algemeen omdat zij de waarheid van Gods Woord, de Bijbel, betreffende ware heiligheid voor de ogen van het volk verbergen. De leiders en het volk delen in hun gemeenschappelijke schuld doordat zij Gods naam smaad aandoen.

8. Wat moeten zij die aan rechtvaardigheid zijn toegewijd, doen?

8 In onze beschouwing van heiliging behoeven wij niet verward of ontmoedigd te zijn door wat de orthodoxe religie heeft gedaan met deze gouden uitdrukking welke in Gods Woord wordt gevonden en zo vol betekenis is, terwijl ze voor een Christen een noodzakelijk vereiste inhoudt. Gij die aan rechtvaardigheid zijt toegewijd, kunt het u geen ogenblik veroorloven mee te gaan met de oude wereld, dit oude samenstel van dingen, en haar maatstaven, haar leerstellingen of haar praktijken. Blijf rein. Handhaaf uw heiliging en uw hoop op heiliging tot leven.

HOE GEHANDHAAFD?

9. Waarop vestigt Paulus de aandacht met betrekking tot zelfbeheersing?

9 Een van de dingen waarop Paulus de aandacht vestigt wanneer hij aan de Thessalonicenzen schrijft met betrekking tot zelfbeheersing, is het volgende: „Dat een ieder van u zou weten hoe hij in heiliging en eer in het bezit moet komen van zijn eigen vat, niet in hebzuchtige sexuele begeerte zoals ook de natiën hebben die God niet kennen; dat niemand zo ver gaat dat hij zijn broeder in deze aangelegenheid schade berokkent en inbreuk doet op de rechten van zijn broeder in deze aangelegenheid, want Jehovah is een persoon die straf eist voor al deze dingen, evenals wij u vooraf hebben verteld en u ook een grondig getuigenis hebben gegeven” (1 Thess. 4:4-6, NW). (Een soortgelijk gebruik van het woord „vat” is waar in Handelingen 9:15 Saulus een „uitverkoren vat” wordt genoemd.)

10. Hoe is het woord „vat” hier gebruikt, en in welk opzicht is zelfbeheersing een noodzakelijk vereiste?

10 In deze tekst wordt het lichaam van iedere afzonderlijke Christen een „vat” genoemd. Er wordt in gesproken over het lichaam van de dienstknecht van God of de persoon zelf als een instrument dat op de juiste wijze door de Christen gebruikt moet worden. Dit vereist zelfbeheersing. Het heeft betrouwbaarheid tot gevolg, en deze betrouwbaarheid is een gevolg van het feit dat wij op de juiste wijze de waarde bepalen van onze verhouding tot Jehovah God, van onze glorierijke schat des dienstes en van de theocratische Nieuwe-Wereldmaatschappij en ons aandeel er in. Iemand die heiliging handhaaft, is een betrouwbare man of een betrouwbare vrouw. Dat heiliging niet automatisch wordt behouden maar voortdurend nagestreefd moet worden, wordt te kennen gegeven door Paulus’ dringende verzoek. „Alleen gedraagt u op een wijze die het goede nieuws omtrent de Christus waardig is, opdat ik hetzij ik kom en u zie hetzij ik afwezig ben, mag horen over datgene wat u aangaat, dat gij vaststaat in één geest, met één ziel zijde aan zijde strijdend voor het geloof van het goede nieuws, en dat gij in geen enkel opzicht wordt verschrikt door uw tegenstanders. Juist dit is een bewijs van vernietiging voor hen, maar van redding voor u; en deze aanduiding is van God afkomstig, omdat aan u het voorrecht werd gegeven vanwege Christus, niet alleen uw geloof in hem te stellen, maar ook ter wille van hem te lijden.” — Fil. 1:27-29, NW.

11, 12. Wat is noodzakelijk opdat heiliging gehandhaafd kan worden?

11 Wij hebben in het kort de middelen genoemd waardoor heiliging wordt verkregen. Opdat heiliging gehandhaafd kan worden, is het noodzakelijk deze middelen tot het verkrijgen er van duidelijk voor ogen te houden. Heiliging is van Jehovah God afkomstig. Houd, ten einde ze te handhaven, het hart op Jehovah gericht. Heiliging is door middel van de waarheid van Jehovah’s Woord, de Bijbel. Ten einde in deze toestand van heilige toewijding te blijven, is het noodzakelijk dat het Woord der waarheid voortdurend wordt bestudeerd en men zich er steeds aan houdt. De wateren der waarheid worden voorgesteld als een grote stroom, die uit de tempel van Jehovah vloeit (Openb. 22:1, 2). Uit deze overvloedige stroom moeten Christenen voortdurend hun hart en geest vullen, en, wanneer zij aldus van deze wateren des levens blijven drinken, welt er een fontein des waters in hen op om eeuwig leven te verlenen. — Joh. 4:14.

12 De gelegenheid tot heiliging kwam tot ons doordat de een of andere persoon die het goede nieuws van Gods Woord predikte, ons hulp verleende of bediende. Onze heiliging was van dit standpunt uit bezien, afhankelijk van die bediening. Opdat wij onze heiliging kunnen handhaven, is het noodzakelijk dat wij actief in de bediening zijn, er een aandeel aan hebben door te prediken en de waarheid tot anderen te brengen. Deze activiteit is een bewijs van onze bediening en verheerlijkt onze God, in overeenstemming waarmede de geheiligde Here Christus Jezus zeide: „Hierin wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vruchten blijft dragen en er blijk van geeft mijn discipelen te zijn” (Joh. 15:8, NW). De toewijding aan Jehovah, welke wordt te kennen gegeven door onze onderdompeling in water als een symbool van onze opdracht aan hem, moet constant zijn, en moge daarin onze eenheid met onze mededienstknechten worden geopenbaard. Blijf sterk in het geloof dat ons in een verhouding tot Jehovah bracht, zodat zijn geest, die tot heiliging leidt, altijd op ons moge rusten. Evenals de Thessalonicenzen, kennen wij in deze tijd de bevelen die in Gods Woord aan Christenen worden gegeven. „Want gij kent de bevelen die wij u door bemiddeling van de Here Jezus hebben gegeven.” — 1 Thess. 4:2, NW.

ZIJN DE ANDERE SCHAPEN GEHEILIGD?

13. Paulus identificeert heiligen. Wie zijn zij?

13 Wij hebben reeds eerder opgemerkt dat Paulus, toen hij zijn brief aan de Thessalonicenzen adresseerde, aan toekomstige leden van het lichaam van Christus schreef, die door Jehovah God waren geheiligd doordat zij waren afgezonderd om het werk te doen van hen die zijn geestelijke zonen zijn. „Bovendien broeders, wij willen niet dat gij onwetend zijt betreffende hen die in de dood slapen, opdat gij niet bedroefd zult zijn evenals de overigen, die geen hoop hebben. Want indien ons geloof is, dat Jezus is gestorven en wederom is opgestaan, zo ook zal God hen die door Jezus in de dood zijn ontslapen, met hem brengen. Want dit zeggen wij u door Jehovah’s woord, dat wij, de levenden, die tot de tegenwoordigheid van de Heer blijven leven, in geen geval degenen die in de dood zijn ontslapen, zullen voorgaan, want de Heer zelf zal uit de hemel nederdalen met een bevelende oproep, met de stem van een aartsengel en met Gods bazuin, en zij die dood zijn in eendracht met Christus, zullen eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden, die levend zijn overgebleven, tezamen met hen in de wolken worden weggenomen om de Heer in de lucht te ontmoeten; en aldus zullen wij altijd met de Heer zijn. Blijft elkaar daarom met deze woorden vertroosten” (1 Thess. 4:13-18, NW). Vervolgens schreef Paulus in verband met het handhaven van heiliging en het zich onthouden van hoererij, eveneens aan de Korinthiërs: „Weet gij niet dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik de leden van de Christus dan wegnemen en ze leden van een hoer maken? Dat nooit!” — 1 Kor. 6:15, NW.

14. Van wie wordt in Openbaring 7:9 gewag gemaakt?

14 De voorgaande teksten uit de Christelijke Griekse Geschriften die wij hebben beschouwd, hebben zowel in hun toepassing ten tijde dat ze werden geschreven als in onze tijd, rechtstreeks betrekking op de geheiligde, gewijde, geestelijke zonen van God. Wat kan er dan worden gezegd betreffende de andere schapen van de Here Jezus? Hoe staat het met de grote schare van Gods dienstknechten, waarvan bijvoorbeeld in Openbaring 7:9 (NW) gewag wordt gemaakt, waar staat: „Zie! een grote schare, die door geen enkel mens kon worden geteld, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, gekleed in witte klederen, en er waren palmtakken in hun hand”? Hun dienst van lofprijzing aan God wordt in vers 10 getoond: „En zij blijven met een luide stem roepen, zeggende: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam.’”

15. Is die „grote schare” geheiligd?

15 In dat zelfde hoofdstuk van Openbaring wordt duidelijk gemaakt dat zij niet de verzegelde 144.000 van het geestelijke Israël zijn. Zij worden daarentegen geopenbaard nadat de gemeente of het lichaam van Christus is beschouwd. De leden van de „grote schare” zijn stellig niet geheiligd in de betekenis dat zij leden van de gemeente van het geestelijke Israël zijn; en zijn de vereisten van heiligheid dan wel op hen van toepassing gezien alle voorgaande aanduidingen die wij hebben beschouwd met betrekking tot de reine en zuivere aanbidding van de waarachtige God, die zelf heilig en rechtvaardig is? Wij zeggen: Ja, omdat Jehovah God onrechtvaardigheid niet goedkeurt, en zij die tot de grote schare van zijn andere schapen behoren, genieten stellig zijn goedkeuring, indien, zolang en wanneer zij hun getrouwe toewijding aan hem bewijzen. Hun opdracht is absoluut oprecht. Hun dienst van lofprijzing aan hem zwelt thans aan tot een geweldig groot koor tot eer en heerlijkheid van hem. Zij verfraaien de organisatie van Jehovah’s volk, die in deze tijd op aarde is. Zij hebben Jehovah lief en hij heeft hen lief. Hun vooruitzichten op eeuwig leven in de nieuwe wereld zijn bijzonder verheugend. Evenals Jehovah de klasse van zijn aardse dienstknechten die geen hemelse hoop hadden, heiligheid heeft opgelegd, zoals in Leviticus aan hen werd te kennen gegeven, op welk tijdstip hij de aandacht vestigde op zijn eigen heiligheid, en evenals Petrus dit zelfde beginsel heeft vastgesteld als een beginsel waardoor Christenen van zijn tijd zich moesten laten leiden, is het thans van toepassing op alle Christenen in onze tijd, met inbegrip van hen die tot de andere schapen des Heren behoren.

16. Waar dient de „grote schare,” zoals wordt aangetoond, en tot welke gevolgtrekking brengt dit ons?

16 Er is nog een reden voor deze gevolgtrekking, namelijk, dat zij die tot de grote schare behoren, in Openbaring 7:15 worden afgebeeld als zijnde „voor de troon Gods, en zij verrichten dag en nacht in zijn tempel heilige dienst voor hem, en hij die op de troon zit, zal zijn tent over hen uitbreiden” (NW). Wij kunnen niet de gevolgtrekking maken dat iemand die Jehovah in zijn tempel of in verband met zijn tempel dient, corrupt, goddeloos en onheilig is. „In zijn tempel spreekt een ieder van zijn heerlijkheid.” — Ps. 29:9, KJ.

17. Maak een onderscheid tussen wijding en heiliging.

17 Is heiliging synoniem met wijding? Neen, want wijding heeft betrekking op de daad van de zijde van Jehovah bij het uitkiezen en machtigen van de Hogepriester, Christus Jezus, en hen die de gezalfde medepriesters met Christus Jezus zijn. (Zie De Wachttoren van 1 augustus 1952.) Heiliging houdt verband met andere dingen. Ze doet het verschil uitkomen tussen iemand die terecht „geheiligd” wordt genoemd en een ongeheiligde persoon of een ongeheiligde toestand. Daarom is het volkomen passend dat Jehovah God, door bemiddeling van zijn grote aangestelde Rechter, Christus Jezus, bepaalt wie hem getrouw dienen en zijn goedkeuring derhalve waardig zijn wegens hun toewijding aan hem.

18, 19. Hoe past de apostel Paulus heiliging toe wanneer hij spreekt over gelovige en ongelovige huwelijkspartners?

18 Merk op hoe de apostel Paulus dit beginsel in het zevende hoofdstuk van Eén Korinthe toepast, waar hij spreekt over de betrekkelijke heiliging van een ongelovige getrouwde persoon die een Christelijke partner heeft. Zijn woorden luiden als volgt: „Indien een broeder een ongelovige vrouw heeft, en zij het nochtans goedvindt bij hem te wonen, hij verlate haar niet; en een vrouw die een ongelovige echtgenoot heeft, en hij het nochtans goedvindt bij haar te wonen, zij verlate haar echtgenoot niet. [Waarom?] Want de ongelovige echtgenoot wordt geheiligd met betrekking tot zijn vrouw, en de ongelovige vrouw wordt geheiligd met betrekking tot de broeder; anders zouden uw kinderen werkelijk onrein zijn, maar nu zijn zij heilig.” — 1 Kor. 7:12-14, NW.

19 In dit verdeelde gezin bestaat er een verschil tussen de gunstige positie waarin de ongelovige partner zich bevindt met betrekking tot de gelovige partner en de ongunstige positie wanneer beide partners ongelovig zouden zijn. De heiligheid wordt getoond ten aanzien van de jonge kinderen, die anders onrein zouden zijn, indien geen van de ouders een gelovige zou zijn, of indien de andere ouder niet geheiligd zou zijn met betrekking tot de gelovige. Dit wil niet zeggen dat de ongelovige partner niet persoonlijk verantwoordelijk is voor zijn loopbaan van ongeloof, en het betekent niet dat de gelovige partner de ongelovige in ongeloof zal meenemen in het eeuwige leven. Wij hebben belangstelling voor het feit dat de apostel Paulus zegt, dat de ongelovige betrekkelijk geheiligd is, alhoewel hij geen geheiligde of „heilige” wordt. Wij spreken er hier over om aan te tonen dat het juist is voor hen die tot de andere schapen des Heren behoren om wanneer zij in Gods Woord de vereisten voor heiliging aan Jehovah God lezen, de beginselen van rechtvaardigheid die opgevolgd moeten worden en waarnaar geleefd moet worden, op zichzelf toe te passen. Het is eveneens juist wanneer zij weten dat zij hun toestand van toewijding aan Gods rechtvaardige zaak moeten handhaven, willen zij een lof voor zijn naam zijn en eeuwig leven in zijn rechtvaardige nieuwe wereld beërven (2 Petr. 3:13). Zoals er aan de geheiligde gemeente staat geschreven: „God heeft ons niet geroepen ten einde onreinheid toe te staan, maar in verband met heiliging.” (1 Thess. 4:7, NW). Alhoewel de andere schapen geen leden zijn van de „heilige natie,” welke is samengesteld uit hen die „heiligen” of „geheiligden” worden genoemd, zijn zij thans nauw verbonden met die natie als een deel van de ’ene kudde’ onder „één herder.” Daarom moeten zij niet als een verontreinigde invloed onder hen werken zoals de „gemengde schare” eens deed onder de zonen van Israël in de woestijn (Num. 11:4, NW). Neen; zij moeten voldoen aan de vereisten van heiligheid voor zover die van toepassing zijn op de andere schapen des Heren en aldus betrouwbare metgezellen zijn van het overblijfsel van de „kleine kudde” geheiligden.

20. Met welke aanmoediging om vast te staan, eindigt Paulus zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen?

20 Paulus eindigt zijn eerste brief aan de gemeente van geheiligden te Thessalonica op zulk een gelukkige en aanmoedigende toon, zeggende: „Moge de God van vrede u volledig heiligen. En moge de geest, de ziel en het lichaam van u, broeders, met gezondheid in elk deel zonder blaam worden bewaard bij de tegenwoordigheid van onze Here Jezus Christus. Hij die u roept, is getrouw, en hij zal het ook doen. De onverdiende goedgunstigheid van onze Here Jezus Christus zij met u” (1 Thess. 5:23, 24, 28, NW). In overeenstemming met het feit dat God het overblijfsel van de „kleine kudde,” dat nog op aarde is, volledig heiligt, zal hij de „grote schare” van getrouwe andere schapen gunstig behandelen wegens hun loyale verhouding tot het geheiligde overblijfsel. — Matth. 25:34-40, 46.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen