SANDAAL.
Een platte zool van leer, hout of gevlochten gras, aan de voet bevestigd met banden, koorden of leren riempjes, die gewoonlijk tussen de grote en de daaropvolgende teen doorgehaald werden en om de hiel en over de wreef gelegd werden. In sommige gevallen reikte het riempje misschien wel tot over de enkel. Soms werden de riempjes door gaatjes in de rand van de zool of door aan de zool bevestigde lusjes of „oogjes” gehaald of waren ze aan de zool vastgemaakt.
Men vermoedt dat de priesters barrevoets dienst in de tabernakel en de tempel verrichtten. (Vergelijk Exodus 3:5; Jozua 5:15; Handelingen 7:33.) Maar zich barrevoets buitenshuis te begeven, was een teken van droefheid of vernedering (2 Sam. 15:30; Jes. 20:2-5; merk het verschil op met het aan Ezechiël gegeven gebod [24:17, 23]). Het was de gewoonte om op een lange reis een extra paar sandalen mee te nemen voor het geval dat de zolen zouden verslijten of de riempjes zouden breken. Toen Jezus de apostelen en ook de 70 discipelen uitzond, gebood hij hun geen twee paar sandalen mee te nemen, maar zich te verlaten op de gastvrijheid van degenen die het goede nieuws aanvaardden. — Matth. 10:5, 9, 10; Mark. 6:7-9; Luk. 10:1, 4.
FIGUURLIJK GEBRUIK
Iemands sandaalriemen los te maken of zijn sandalen te dragen, werd als een minderwaardig werkje beschouwd, iets wat slaven veelal deden. Johannes gebruikte deze vergelijking om zijn ondergeschikte positie tegenover Christus aan te duiden. — Matth. 3:11; Mark. 1:7.
Onder de Wet trok een weduwe iemand die weigerde een zwagerhuwelijk met haar te sluiten de sandaal uit, en zijn naam werd schimpend „Het huis van degene wiens sandaal werd uitgetrokken” genoemd (Deut. 25:9, 10). De overdracht van eigendom of van het lossingsrecht werd gesymboliseerd doordat iemand zijn sandaal aan een ander gaf. — Ruth 4:7-10.
Met de uitdrukking „over Edom zal ik mijn sandaal werpen” (Ps. 60:8; 108:9), kan Jehovah bedoeld hebben dat Edom onderworpen zou worden. De uitdrukking had mogelijk betrekking op het gebruik zijn sandaal op een stuk land te werpen als teken van inbezitneming. Maar het kon ook een uiting van minachting jegens Edom zijn, aangezien Moab in hetzelfde vers „mijn waspot” wordt genoemd. Heden ten dage is in het Midden-Oosten het werpen van de sandaal een gebaar van minachting.
David instrueerde Salomo om Joab te straffen, die in vredestijd ’oorlogsbloed in zijn sandalen had gebracht’ — een figuurlijke uitdrukking waardoor te kennen werd gegeven dat er bloedschuld op Joab rustte omdat hij de legeroversten Abner en Amasa had gedood (1 Kon. 2:5, 6). Dit, alsook het feit dat iemand die zijn sandalen aantrok, op het punt stond buitenshuis (of waar hij zich ook maar bevond; vergelijk Handelingen 12:8) iets te ondernemen, werpt licht op de vermaning van de apostel Paulus aan christenen ’hun voeten geschoeid te hebben met de toerusting van het goede nieuws van vrede’. — Ef. 6:14, 15.