SATAN
[Hebreeuws: sa·tanʹ; Grieks: saʹta·nas; tegenstrever, tegenstander].
Dit woord komt op veel plaatsen in de Hebreeuwse Geschriften zonder het bepalend lidwoord voor en heeft daar waar het voor het eerst voorkomt, betrekking op de engel die op de weg stond om Bileam te weerstaan toen deze op pad ging met het doel de Israëlieten te vervloeken (Num. 22:22, 32). In andere gevallen heeft het betrekking op mensen die als tegenstrevers tegen andere mensen opstonden (1 Sam. 29:4; 2 Sam. 19:21, 22; 1 Kon. 5:4; 11:14, 23, 25). De uitdrukking wordt echter met het bepalend lidwoord ha gebruikt wanneer Satan de Duivel, de voornaamste tegenstander van God, wordt bedoeld (Job 1:6-12; 2:1-7; Zach. 3:1, 2). In de Griekse Geschriften heeft het woord saʹta·nas in bijna alle gevallen betrekking op Satan de Duivel en wordt het gewoonlijk voorafgegaan door het bepalend lidwoord ho.
OORSPRONG
De Schrift geeft te kennen dat het schepsel dat als Satan bekendstaat, deze naam niet altijd heeft gedragen. Satan kreeg deze naam omdat hij een weg van tegenstand en opstand tegen God insloeg. Welke naam hij voordien had, wordt niet vermeld. God is de enige Schepper, en ’zijn activiteit is volmaakt’, vrij van onrecht of onrechtvaardigheid (Deut. 32:4). Derhalve was degene die later Satan werd, bij zijn schepping een volmaakt, rechtvaardig schepsel van God. Hij is een geestelijk schepsel, want hij verscheen in de hemel in Gods tegenwoordigheid (Job hfdst. 1, 2; Openb. 12:9). Jezus Christus zei over hem: „Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is” (Joh. 8:44; 1 Joh. 3:8). Jezus toont hier aan dat Satan eens in de waarheid was, maar die heeft verlaten. Te beginnen met zijn eerste openlijke daad, namelijk dat hij Adam en Eva van God afkeerde, was hij een doodslager, want daardoor bracht hij de dood over Adam en Eva, en dat bracht weer de zonde en de dood over hun nakomelingen (Rom. 5:12). De eigenschappen en handelingen die overal in de Schrift met hem in verband worden gebracht, kunnen alleen betrekking hebben op een persoon en niet op een abstract beginsel van het kwaad. Het is duidelijk dat de joden, alsook Jezus en zijn discipelen, wisten dat Satan als persoon bestond.
Na een rechtvaardig, volmaakt begin verliet dit geestelijke schepsel dus het rechte pad om een loopbaan van zonde en ontaarding te volgen. Jakobus beschrijft het proces dat daartoe leidde, als volgt: „Een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt. Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort.” — Jak. 1:14, 15.
Het bijbelse verslag geeft duidelijk te kennen dat het Satan was die door middel van een slang sprak en Eva tot ongehoorzaamheid aan Gods gebod verleidde. Eva op haar beurt bracht Adam ertoe dezelfde opstandige weg in te slaan (Gen. 3:1-7; 2 Kor. 11:3). Om deze reden wordt Satan in de bijbel als „Slang” aangeduid — een woord dat de betekenis van „bedrieger” heeft gekregen, omdat Satan zich van een slang bediende. Bovendien werd hij de Verzoeker (Matth. 4:3) en een leugenaar, „de vader van de leugen”. — Joh. 8:44; Openb. 12:9.
STRIJDVRAAG INZAKE SOEVEREINITEIT OPGEWORPEN
Toen Satan (door middel van de sprekende slang) Eva benaderde, trok hij in werkelijkheid de rechtmatigheid en rechtvaardigheid van Jehovah’s soevereiniteit in twijfel. Hij wekte bij de vrouw de indruk dat God haar onrechtmatig iets onthield, en beweerde tevens dat God een leugenaar was toen hij zei dat Eva zou sterven als zij van de verboden vrucht zou eten. Bovendien maakte Satan haar wijs dat zij vrij en onafhankelijk van God zou worden en als God zou zijn. Satans gedachtengang was kennelijk dat indien Eva die onafhankelijkheid zou verwerven, hij een weldoener van de mens zou lijken, die de dankbaarheid van de mensheid verdiende. Op deze wijze bereikte dit goddeloze geestelijke schepsel dat Eva hem hoger achtte dan God, en zo werd Satan haar god, hoewel zij destijds blijkbaar niet wist wie degene was die haar misleidde. Door zijn handelwijze bracht Satan de man en de vrouw onder zijn leiding en gezag, en verhief hij zich als een rivaliserende god tegen Jehovah. — Gen. 3:1-7.
De bijbel licht de sluier op en vergunt ons een blik in de hemelse aangelegenheden door te onthullen dat Satan later als een rivaliserende god voor Jehovah in de hemel verscheen en Jehovah rechtstreeks uitdaagde door te beweren dat hij Gods dienstknecht Job (en dientengevolge ook iedere andere dienstknecht van God) van Hem kon afkeren. In feite beschuldigde hij God ervan Job onrechtmatig alles te geven en hem volledig te beschermen, zodat hij, Satan, Job niet op de proef kon stellen en aldus kon tonen wat er werkelijk in Jobs hart leefde, namelijk het slechte, zoals Satan liet doorschemeren. Hij concludeerde dat Job God in de eerste plaats uit zelfzuchtige overwegingen diende. Satan bracht deze bewering duidelijk tot uitdrukking toen hij zei: „Huid voor huid, en al wat een mens heeft, zal hij geven voor zijn ziel. Steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast hem tot in zijn gebeente en zijn vlees aan en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.” — Job 1:6-12; 2:1-7; zie SOEVEREINITEIT.
In dit speciale geval stond Jehovah Satan toe rampspoed over Job te brengen door niet in te grijpen toen Satan bewerkstelligde dat Sabaeïsche plunderaars een inval deden en dat kleinveekudden en herders werden vernietigd door wat Jobs bode „vuur van God” uit de hemel noemde (er wordt niet gezegd of het de bliksem of een ander vuur was). Satan bewerkte ook een overval door drie benden van Chaldeeën en bracht een stormwind teweeg. Hierdoor werden al Jobs kinderen gedood en werd zijn bezit verwoest. Ten slotte bracht Satan een weerzinwekkende ziekte over Job zelf. — Job 1:13-19; 2:7, 8.
Uit deze gebeurtenissen blijkt welk een macht en kracht het geestelijke schepsel Satan bezit, alsook zijn boosaardige, moordzuchtige instelling.
Het is echter belangrijk op te merken dat Satan zich bewust was van zijn onmacht tegenover het uitdrukkelijke gebod van God, want hij trok Gods macht en autoriteit niet in twijfel toen God hem de beperking oplegde Jobs leven te sparen. — Job 2:6.
VOORTGEZETTE TEGENSTAND TEGEN GOD
Doordat Satan God uitdaagde en Gods dienstknechten van gebrek aan rechtschapenheid beschuldigde, handelde hij in overeenstemming met de betekenis van zijn naam Duivel („beschuldiger”, „lasteraar”), een naam die hij verdiende omdat hij in de hof van Eden Jehovah God lasterde.
Andere goddeloze demonen sluiten zich bij hem aan
Vóór de vloed van Noachs dagen verlieten klaarblijkelijk nog andere engelen van God hun juiste woonplaats in de hemel en de hun daar toegewezen positie en gingen, nadat zij een menselijk lichaam hadden aangenomen, op aarde wonen, waar zij vrouwen huwden en nakomelingen voortbrachten die Nefilim werden genoemd (Gen. 6:1-4; 1 Petr. 3:19, 20; 2 Petr. 2:4; Jud. 6; zie NEFILIM; ZOON [ZONEN] VAN GOD). Deze engelen, die de dienst voor God hadden opgegeven, kwamen onder de heerschappij van Satan te staan. Satan wordt derhalve „de heerser der demonen” genoemd. Bij één gelegenheid, toen Jezus een man van demonen verloste, beschuldigden de Farizeeën hem ervan dat hij dit deed met de macht van „Beëlzebub, de heerser der demonen”. Dat zij daarmee Satan bedoelden, blijkt uit Jezus’ antwoord, want hij zei: „Wanneer Satan . . . Satan uitwerpt, is hij tegen zichzelf verdeeld geworden.” — Matth. 12:22-27.
De apostel Paulus brengt Satan in verband met „de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” en noemt hen „de wereldheersers van deze duisternis” (Ef. 2:2; 6:11, 12). Zoals uit de Openbaring blijkt, is hij degene „die de gehele bewoonde aarde misleidt” (Openb. 12:9). De apostel Johannes zei: „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Joh. 5:19). Hij is derhalve „de heerser van deze wereld” (Joh. 12:31). Om die reden schreef Jakobus dat „de vriendschap met de wereld vijandschap met God is”. — Jak. 4:4.
ZIJN STRIJD OM HET „ZAAD” TE VERNIETIGEN
Al vroeg deed Satan pogingen om de vervulling van de belofte betreffende het „zaad” dat via Abraham zou komen, te verhinderen (Gen. 12:7). Hij wilde kennelijk bereiken dat Sara verontreinigd zou worden, zodat zij ongeschikt zou zijn om het zaad voort te brengen; maar God beschermde haar (Gen. 20:1-18). De gehele bijbelse geschiedenis bewijst dat Satan al het mogelijke ondernam om degenen die God als Abrahams zaad had uitgekozen — de natie Israël — te vernietigen, doordat hij hen steeds weer tot zonde verleidde en andere natiën tegen hen opzette. Een hoogtepunt van Satans eerzuchtige pogingen in zijn strijd tegen God, en een schijnbaar succes voor Satan, werd bereikt toen de koning van Babylon, de Derde Wereldmacht in de bijbelse geschiedenis, Jeruzalem innam, de regering van koning Zedekia, een nakomeling van David, ten val bracht, de tempel van Jehovah verwoestte en Jeruzalem en Juda ontvolkte. — Ezech. 21:25-27.
Pogingen om Jezus tot struikelen te brengen
Aangezien Satan Jezus ongetwijfeld als de Zoon van God herkende en als degene over wie was geprofeteerd dat hij hem in de kop zou vermorzelen (Gen. 3:15), deed hij alles wat hij kon om Jezus te vernietigen. De engel Gabriël zei echter tot Maria, toen hij aankondigde dat zij een zoon, Jezus, zou ontvangen: „Heilige geest zal over u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal hetgeen wordt geboren, heilig, Gods Zoon, worden genoemd” (Luk. 1:35). De pogingen om Jezus als klein kind te doden, mislukten (Matth. 2:1-15). Ook gedurende zijn jeugd werd Jezus steeds door God beschermd. Na Jezus’ doop confronteerde Satan hem in de wildernis met drie verschillende zware beproevingen om zijn toewijding aan Jehovah grondig op de proef te stellen. Bij één verzoeking toonde hij Jezus alle koninkrijken van de wereld en zei dat ze hem (Satan) toebehoorden. Jezus sprak deze bewering niet tegen. Niettemin weigerde hij ook maar een ogenblik na te denken over een „kortere weg” naar het koningschap, en hij dacht er geen moment aan iets te doen louter om zichzelf te behagen. Hij gaf Satan onmiddellijk ten antwoord: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’” Daarop „verwijderde . . . [de Duivel] zich van hem tot een andere geschikte tijd” (Matth. 4:1-11; Luk. 4:13). Dit illustreert de waarheid van de woorden die Jakobus later schreef: „Weerstaat de Duivel en hij zal van u wegvluchten.” — Jak. 4:7.
Jezus was steeds op zijn hoede voor het gevaar van Satans kuiperijen. Hij wist dat Satan eropuit was hem te vernietigen door hem ertoe te verleiden een gedachte te koesteren die tegen Jehovah’s wil indruiste. Dit bleek toen Petrus bij een bepaalde gelegenheid, weliswaar met goede bedoelingen, in werkelijkheid een verzoeking over Jezus bracht. Jezus had erover gesproken dat hij lijden en de dood moest ondergaan. „Hierop nam Petrus hem terzijde en begon hem te bestraffen en zei: ’Wees goed voor uzelf, Heer; gij zult deze bestemming geenszins hebben.’ Maar zich omkerend, zei hij tot Petrus: ’Ga achter mij, Satan! Gij zijt een struikelblok voor mij, want gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen.’” — Matth. 16:21-23.
Gedurende zijn gehele bediening verkeerde Jezus in gevaar, want Satan gebruikte menselijke werktuigen om hem tegen te staan en te proberen hem hetzij tot struikelen te brengen of te doden. Eenmaal stond het volk op het punt om Jezus te grijpen teneinde hem tot koning te maken. Hij wilde een dergelijk ambt echter niet vóór Gods bestemde tijd aanvaarden (Joh. 6:15). Bij een andere gelegenheid trachtten mensen uit zijn eigen woonplaats hem te doden (Luk. 4:22-30). Hij werd voortdurend lastig gevallen door degenen die Satan gebruikte om hem in de val te laten lopen (Matth. 22:15). Maar ondanks al zijn krachtsinspanningen slaagde Satan er niet in Jezus ook maar tot de geringste zonde in denken of handelen aan te zetten. Zo werd grondig bewezen dat Satan een leugenaar is, en zijn aanval op Gods soevereiniteit en op de rechtschapenheid van Gods dienstknechten was mislukt. Het was zoals Jezus kort voor zijn dood zei: „Nu wordt er een oordeel aan deze wereld voltrokken; nu zal de heerser van deze wereld worden buitengeworpen” (Joh. 12:31). Door de zonde had Satan de gehele mensheid in zijn macht. Maar nadat Jezus zijn laatste Pascha met zijn discipelen had gevierd, kon hij, daar hij wist dat Satan spoedig zijn dood zou bewerkstelligen, zeggen: „De heerser van de wereld is op komst. En hij heeft geen vat op mij.” — Joh. 14:30.
Enkele uren later slaagde Satan erin Jezus ter dood te laten brengen, nadat hij eerst een van Jezus’ apostelen in zijn macht had gekregen en zich vervolgens van de joodse leiders en de Romeinse Wereldmacht had bediend om Jezus op een pijnlijke en smadelijke wijze terecht te stellen (Luk. 22:3; Joh. 13:26, 27; hfdst. 18, 19). Hier handelde Satan als „degene . . . die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel” (Hebr. 2:14; Luk. 22:53). Toch lukte het Satan niet om hierdoor zijn gelijk aan te tonen; hij droeg slechts ongewild bij tot de vervulling van profetieën, volgens welke Jezus als slachtoffer moest sterven. Door Jezus’ dood in onberispelijkheid werd in de loskoopprijs voor de mensheid voorzien, en op grond van zijn dood (en daaropvolgende opstanding door God) kon Jezus nu de zondige mensheid helpen uit de macht van Satan bevrijd te worden. Want, zoals er staat geschreven, Jezus werd bloed en vlees „om door zijn dood degene teniet te doen die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel, en om allen die uit vrees voor de dood hun leven lang aan slavernij onderworpen waren, te bevrijden”. — Hebr. 2:14, 15.
Hij blijft tegen christenen strijden
Na Jezus’ dood en opstanding bleef Satan een verbitterde strijd voeren tegen Christus’ volgelingen. Het verslag in het boek Handelingen en in de brieven van de christelijke Griekse Geschriften levert hier talrijke bewijzen van. Paulus zei dat hem „een doorn in het vlees [werd] gegeven, een engel van Satan, om . . . [hem] te blijven slaan” (2 Kor. 12:7). En net als in het geval van Eva verhulde Satan zijn ware aard en doelstellingen door „zich [te] veranderen in een engel des lichts” en had hij als zijn werktuigen dienaren die zich eveneens „blijven veranderen in dienaren van rechtvaardigheid” (2 Kor. 11:14, 15). Voorbeelden hiervan waren de valse apostelen, die Paulus bestreden (2 Kor. 11:13), en mensen in Efeze ’die zeiden dat zij joden waren en het evenwel niet waren, maar die een synagoge van Satan waren’ (Openb. 2:9). Satan is er nooit mee opgehouden christenen „dag en nacht” te beschuldigen en hun rechtschapenheid op de proef te stellen, zoals hij dat eens met Job had gedaan (Openb. 12:10; Luk. 22:31). Maar christenen hebben „een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige”, die ten behoeve van hen voor de persoon van God verschijnt. — 1 Joh. 2:1.
ZIJN OPSLUITING IN DE AFGROND EN UITEINDELIJKE VERNIETIGING
Toen Satan had bewerkstelligd dat Eva en vervolgens ook Adam tegen God in opstand kwam, zei God tot de slang (in werkelijkheid tot Satan, aangezien louter een dier niet in staat was de belangrijke kwesties waar het om ging te begrijpen): „Stof zult gij eten al de dagen van uw leven. En ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen” (Gen. 3:14, 15). Hiermee maakte God bekend dat Satan, die uit Gods heilige organisatie werd geworpen, geen levenonderhoudende hoop meer zou hebben, maar als het ware ’stof zou eten’ totdat hij zou sterven. Het „zaad” zou hem uiteindelijk in de kop vermorzelen, d.w.z. hem een dodelijke wond toebrengen. Toen Christus op aarde was, herkenden de demonen hem als Degene die hen in de afgrond en uiteindelijk in de ’pijniging’ of eeuwige vernietiging, het meer van vuur, zou slingeren. — Luk. 8:30, 31.
In het boek Openbaring vinden wij een beschrijving van de laatste dagen van Satan, alsook van zijn einde. Daar wordt gezegd dat Satan, wanneer Christus Koninkrijksmacht op zich neemt, uit de hemel naar de aarde wordt geslingerd en dan geen toegang tot de hemel meer heeft, zoals hij dat in de dagen van Job en nog eeuwen daarna had (Openb. 12:7-12). Na deze nederlaag heeft Satan nog maar „een korte tijdsperiode”, waarin hij oorlog voert tegen „de overgeblevenen van haar zaad [het zaad van de vrouw], die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus”. Omdat hij probeert de overgeblevenen van het zaad van de vrouw te verslinden, wordt hij als „de draak” aangeduid, want hij is een „verzwelger of vermorzelaar” (Openb. 12:16, 17; vergelijk Jeremia 51:34, waar Jeremia voor Jeruzalem en Juda spreekt met de woorden: „Nebukadrezar, de koning van Babylon, . . . heeft mij opgeslokt als een grote slang”). In de voorafgaande beschrijving van zijn strijd tegen de vrouw en zijn pogingen om haar mannelijke kind te verslinden, wordt Satan afgebeeld als „een grote vuriggekleurde draak”. — Openb. 12:3.
Het 20ste hoofdstuk van Openbaring beschrijft hoe Satan door een grote engel (ongetwijfeld Jezus Christus, die de sleutel van de afgrond heeft en die het „zaad” is dat Satan in de kop zal vermorzelen; vergelijk Openbaring 1:18) voor duizend jaar gebonden en in de afgrond geslingerd wordt. Satans laatste aanval leidt tot zijn definitieve nederlaag. De profetie zegt dat hij, zodra Christus’ duizendjarige regering is geëindigd, voor „een korte tijd” moet worden losgelaten en dat hij opstandige personen zal aanvoeren in een hernieuwde aanval op Gods soevereiniteit; maar hij wordt (samen met zijn demonen) in het meer van vuur en zwavel, de eeuwige vernietiging, geslingerd. — Openb. 20:1-3, 7-10; vergelijk Mattheüs 25:41; zie MEER VAN VUUR.
’AAN SATAN OVERGEVEN VOOR DE VERNIETIGING VAN HET VLEES’
Toen de apostel Paulus de gemeente in Korinthe aanwijzingen gaf hoe er opgetreden moest worden tegen een lid van de gemeente — een man die zeer verwerpelijk had gehandeld en incest had gepleegd met de vrouw van zijn vader — schreef hij: „[Geeft] zo iemand aan Satan over . . . voor de vernietiging van het vlees” (1 Kor. 5:5). Dit was een bevel om de man uit de gemeente te sluiten en elk contact met hem te verbreken (1 Kor. 5:13). Aan Satan te worden overgegeven betekende voor hem, uit de gemeente verbannen te worden naar de wereld waarover Satan de god en heerser is en waar de vernietiging wacht. De man had met het oog op zijn vlees gezaaid en zou uit zijn vlees verderf oogsten (Gal. 6:8). Wanneer hij niet snel berouw zou tonen en zich weer tot God zou keren, zou Satan een voortijdige dood over hem kunnen brengen door te bewerkstelligen dat hij in deze onreine levenswandel zou volharden en naar een steeds lagere staat van ontaarding zou afglijden. (Vergelijk Romeinen 1:26-28.) Op soortgelijke wijze gaf Paulus Hymeneüs en Alexander aan Satan over, aangezien zij het geloof en een goed geweten van zich hadden afgestoten en schipbreuk hadden geleden betreffende hun geloof. — 1 Tim. 1:20.
Later heeft de man in Korinthe die incest had gepleegd, klaarblijkelijk berouw getoond en zich van zijn overtreding gereinigd, zodat de apostel Paulus de raad gaf hem weer in de gemeente op te nemen. Hij vermaande de broeders hem te vergeven, en als toelichting waarom dit nodig was, zei hij onder andere: „Opdat wij niet door Satan worden overmeesterd, want wij zijn niet onwetend van zijn bedoelingen” (2 Kor. 2:11). Eerst had Satan de gemeente in een slechte toestand gebracht, zodat zij door de apostel terechtgewezen moesten worden, want zij waren te toegeeflijk en hadden zelfs toegelaten dat de kwaaddoener zijn handelwijze voortzette. Daarbij hadden zij de smaad die dit met zich bracht, niet in aanmerking genomen, maar waren „opgeblazen” en lieten zoiets toe (1 Kor. 5:2). Zouden zij nu echter in het andere uiterste vervallen en weigeren de berouwvolle man te vergeven, dan zou Satan hen op een ander terrein overmeesteren, namelijk doordat hij hun hardheid en onverzoenlijkheid voor zijn doel zou kunnen gebruiken. Verlicht door Gods Woord erkennen christenen het bestaan van Satan, zijn macht, zijn listen en bedoelingen, alsook de wijze waarop hij te werk gaat, zodat zij deze geestelijke vijand kunnen bestrijden met de geestelijke wapens die God verschaft. — Ef. 6:13-17.