TIJD VAN HET EINDE.
Bij tijd en wijle heeft Jehovah God bij monde van zijn profeten geopenbaard wat er in het besluit van bepaalde tijdsperiodes zou gebeuren. Zo zou Jeruzalem bijvoorbeeld aan het einde van de 70 jaar waarin het woest had gelegen, weer bewoond worden en zou de tempel worden herbouwd (2 Kron. 36:20-23; Dan. 9:2). Insgelijks kreeg de profeet Daniël vooraf gebeurtenissen te zien die in de verre toekomst zouden plaatsvinden. Vervolgens werd tot hem gezegd: „En wat u betreft, o Daniël, maak de woorden geheim en verzegel het boek, tot de tijd van het einde. Velen zullen her- en derwaarts gaan, en de ware kennis zal overvloedig worden.” — Dan. 12:4.
De uitdrukking „tijd van het einde” wordt ook gebruikt in verband met bijzondere gebeurtenissen. Daniël 11:40 luidt: „In de tijd van het einde zal de koning van het zuiden met hem [de koning van het noorden] in botsing komen, en de koning van het noorden zal op hem aanstormen met wagens en met ruiters en met vele schepen.” Daarna bespreekt de profetie hoe de „koning van het noorden” te werk zal gaan en geeft te kennen dat hij aan zijn eind zal komen (Dan. 11:41-45). Daarom moet de „tijd van het einde” op deze plaats kennelijk opgevat worden als een periode die zijn hoogtepunt bereikt met de vernietiging van de „koning van het noorden”. Dit wordt bevestigd door het feit dat er voordien over de „koning van het noorden” wordt gezegd dat hij Gods dienstknechten — degenen die „inzicht hebben” — tot de „tijd van het einde”, d.w.z. tot zijn tijd van het einde, vervolgt. — Dan. 11:33-35.
Een verder kenmerk in verband met de „tijd van het einde” is dat er een ’koning met bars gelaat’ opstaat die zich tegen de „Vorst der vorsten” opstelt, waarna hij ten slotte verbroken of vernietigd wordt. Deze „koning” zou opstaan in het laatst van de koninkrijken die voortkwamen uit de vier delen waarin het Griekse Rijk verdeeld zou worden (Dan. 8:8-25). Aangezien de „koning van het noorden” en de „koning van het zuiden” dezelfde oorsprong hadden, moet de ’koning met bars gelaat’ logischerwijs een van deze ’koningen’ in zijn „tijd van het einde” zijn.
De uitdrukking „tijd van het einde” duidt niet op een einde van de tijd, maar heeft betrekking op een tijdsperiode die haar hoogtepunt vindt in het einde of de vernietiging, niet van alle dingen, maar van de in de profetie genoemde dingen. Dat er geen einde komt aan de tijd op zich, wordt in de Schrift duidelijk te kennen gegeven. Met betrekking tot de aarde zei de psalmist bijvoorbeeld: „Ze zal tot onbepaalde tijd, of voor eeuwig, niet aan het wankelen worden gebracht” (Ps. 104:5). Aangezien de aarde zal blijven bestaan, vloeit daar noodzakelijkerwijs uit voort dat de tijd als een aardse „dimensie” of maat niet zal ophouden. Hoewel men Openbaring 10:6 ook als volgt kan vertalen: „Er zal geen tijd meer zijn”, maakt de context duidelijk dat dit betekent dat er geen verdere tijd wordt vergund; derhalve eindigt een specifieke of toegestane tijdsperiode (LV; SV). Daarom luidt deze tekst in andere vertalingen: „Er wordt geen uitstel meer gegeven” (GNB). „Er zal geen uitstel meer zijn” (NBG; NW; WV). „Van uitstel is geen sprake meer” (LW). A. T. Robertson zegt in zijn commentaar op deze tekst: „Dit betekent niet dat chronos (tijd) . . . zal ophouden te bestaan, maar alleen dat er geen uitstel meer zal zijn met betrekking tot de vervulling van de zevende trompet (vers 7), als antwoord op de vraag: ’Hoe lang?’ (6:10).” — Word Pictures in the New Testament, Deel VI, blz. 372.