HANDWASSING.
In de oudheid werden de handen bij het wassen niet in een met water gevuld vat gedompeld, maar met water overgoten. Het vuile water liep dan in een vat of een bekken waarboven men de handen hield. — Vergelijk 2 Koningen 3:11.
David wilde moreel reine handen hebben om voor Jehovah’s altaar te kunnen aanbidden (Ps. 26:6). Pilatus daarentegen probeerde vergeefs zich van de bloedschuld in verband met de dood van Jezus te reinigen door ten aanschouwen van het volk zijn handen te wassen. Maar in werkelijkheid kon hij hierdoor niet aan de verantwoordelijkheid voor Jezus’ dood ontkomen, aangezien hij, en niet de joelende menigte, de autoriteit bezat om het oordeel te bepalen. — Matth. 27:24.
De schriftgeleerden en Farizeeën in de 1ste eeuw G.T. achtten het wassen van de handen zeer belangrijk en verweten Jezus Christus dat zijn discipelen de overleveringen van de mannen uit vroeger tijden overtraden door hun handen niet te wassen voordat zij een maaltijd gebruikten. Hierbij ging het niet om het gewone handen wassen uit hygiënische overwegingen, maar om een rituele ceremonie. „De Farizeeën en alle joden eten niet zonder eerst hun handen tot aan de elleboog te hebben gewassen” (Mark. 7:2-5; Matth. 15:2). De talmoed stelt iemand die met ongewassen handen eet, op één lijn met iemand die hoererij bedrijft, en verklaart dat iemand die het handen wassen als onbelangrijk beschouwt, van de aarde zal vergaan. — Zie REIN, REINHEID.