Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w52 1/9 blz. 270-272
  • De Quran — Een literair wonder?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De Quran — Een literair wonder?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE VRAAG BETREFFENDE DE AUTHENTICITEIT
  • ’HET WONDER VAN DE QURAN’
  • De Quran — Van God of van de mens?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
  • De Quran — In overeenstemming met zichzelf?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
  • De Islamietische leringen onderzoeken
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • De Quran — Een bevestiging van voorgaande Schriften?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
w52 1/9 blz. 270-272

De Quran — Een literair wonder?

De Wachttoren begint hiermede een serie artikelen over de Quran (Koran), onder de volgende opschriften: „De Quran — Een literair wonder?” „De Quran — Een bevestiging van voorgaande Schriften?” „De Quran — In overeenstemming met zichzelf?” en „De Quran — Van God of van de mens?” In deze artikelen zal een vergelijking worden getrokken met de Bijbel. Hoewel deze artikelen het standpunt van de Moslim behandelen, zullen zij toch van werkelijke waarde blijken te zijn voor anderen, daar de Bijbel wordt vergeleken met datgene wat zijn grootste rivaal wordt genoemd, de Quran.

VERONDERSTEL eens dat ge een lange reis zijt begonnen en op een kruispunt toevallig een vriend ontmoet die dezelfde bestemming heeft als gij. Nadat deze vriend heeft vernomen welke weg gij neemt, tracht hij u er dadelijk van te overtuigen dat ge de verkeerde richting inslaat. Zoudt ge boos op hem worden omdat hij u te kennen gaf dat zowel gij als de uwen, een vergissing hadt gemaakt; zoudt ge hem een klap geven en dan in uw eigen richting verder gaan? Natuurlijk niet!

Een ieder van u zou veeleer kalm uiteenzetten welke redenen hij er voor heeft te denken dat zijn weg de juiste is en vervolgens zoudt ge beiden ongetwijfeld de bronnen gaan vergelijken waaruit ge uw inlichtingen hebt ontvangen. Want ge wenst per slot van rekening natuurlijk beiden uw plaats van bestemming te bereiken, niet waar?

Het voorgaande illustreert duidelijk de wijze waarop wij deze serie artikelen, waarin de Quran zal worden besproken en waarin hij met de Bijbel zal worden vergeleken, dienen te beschouwen. Zowel de Moslims als de Christenen wandelen op de levensweg en beiden zijn er van overtuigd dat zij in de richting gaan die naar eeuwig leven in geluk leidt. Toch gaan zij in tegenovergestelde richtingen, omdat zij verschillende inlichtingenbronnen raadplegen; de een volgt de leiding van de Quran, de ander die van de Bijbel. Welke is de juiste?

Laten wij, voordat wij verder gaan, opmerken dat niemand de Bijbel dient te beoordelen op grond van een van de populaire religiën van de zogenaamde Christenheid, want zij vertegenwoordigen hem niet op de juiste wijze. De Christenheid heeft in werkelijkheid in het geheel geen recht op de naam „Christelijk”, daar haar leerstellingen, haar kruistochten, haar oorlogen, haar politiek, haar commerciële uitbuiting, haar rassendiscriminatie en onderdrukking van de mensen even ver zijn verwijderd van datgene wat Christus Jezus heeft geleerd en gedaan als ’het oosten is verwijderd van het westen’. Laten de Moslims daarom het ware Christendom niet verwerpen en de Bijbel negeren alleen omdat de afvallige Christenheid zulk een afschuwelijk bericht heeft achtergelaten op de bladzijden der geschiedenis.

Zoals alle Moslims zeer goed weten, hebben zij de Quran van Mohammed ontvangen, een Arabier die in het laatste gedeelte van de zesde eeuw in Mekka werd geboren en op 8 juni 632 n. Chr. te Medina stierf. Op ongeveer veertigjarige leeftijd kwam hij tot de overtuiging dat hij van de engel Gabriël een boodschap en een opdracht had ontvangen om bekend te maken dat er ’geen andere god is dan Allah [dat wil zeggen, De GOD] en dat Mohammed zijn profeet is’. Gedurende de verdere drie en twintig jaar van zijn leven beweerde hij nog veel meer van zulke boodschappen of openbaringen te hebben ontvangen welke hij anderen dicteerde en liet opschrijven, daar hij zelf, zoals men aanneemt, analphabeet was. Kort na zijn dood werden deze verzameld vanaf witte stenen, dierenhuiden, nerven van palmbladeren en de boezems (herinneringen) van mensen, en ze kwamen bekend te staan als de Heilige Koran.

Toen er meerdere afschriften kwamen, ontstonden er verschillende lezingen die hevige twistgesprekken ten gevolge hadden. Daarom werd ongeveer twintig jaar later een ander officieel afschrift gemaakt en alle toen bestaande afschriften werden aan de vlammen prijsgegeven. Gedurende ongeveer twaalf eeuwen is er zeer weinig in de tekst van de Quran veranderd.

De Quran (Arabisch voor „de voordracht” of „de lezing”) is iets kleiner dan het „Nieuwe Testament” en is derhalve ongeveer een vierde van de inhoud van de Bijbel. Hij bestaat uit 114 hoofdstukken, openbaringen of soera’s, welke in lengte variëren van drie tot 286 verzen en de verzen zelf weer van een tot twintig of meer regels.

Op een paar uitzonderingen na is de Quran in de eerste persoon geschreven, met Allah als de spreker. Volgens zijn eigen getuigenis bevindt de „Moeder van het Boek” zich in Gods tegenwoordigheid en werd ze „allengs, bij onderscheiden gedeelten” aan Mohammed geopenbaard door „De heilige geest [Engel Gabriël, die] . . . deze van uwen Heer met waarheid [heeft] nedergebragt, opdat hij degenen zou mogen bevestigen die gelooven, en tot eene rigting diene en goede tijdingen aan de Moslems brenge” (Moslem betekent hij die zich aan God heeft overgegeven). In de gehele Quran wordt de nadruk gelegd op het feit dat hij een goddelijke openbaring is. Zie Soera 2:89, 97; 6:19; 17:105, 106; 43:2-4, Ali;a Soera 16:104; 25:34, Keyzer.b

DE VRAAG BETREFFENDE DE AUTHENTICITEIT

Welk bewijs kon Mohammed overleggen om aan te tonen dat deze soera’s werkelijk van de ene ware God afkomstig waren? Toen Mozes twee duizend jaar geleden de opdracht ontving met een boodschap van God naar zijn volk te gaan, doorzag hij onmiddellijk de vraag betreffende de authenticiteit: „Maar zie, zij zullen mij niet geloven, noch mijn stem horen; want zij zullen zeggen: De HERE [Jehovah] is u niet verschenen.” Jehovah loste dit probleem op door Mozes de macht te geven drie tekenen te verrichten. Toen het volk deze bewijzen van authenticiteit zag, „geloofde” het. — Ex. 4:1-31.

En gedurende de daaropvolgende veertig jaren waren de Israëlieten getuige van nog veel, veel meer wonderen. De goddelijke macht werd in het bijzonder gemanifesteerd ten tijde dat de wet werd gegeven: donder, bliksem, vuur, rook, trompetgeschal en aardbeving; dit alles tezamen getuigde van het feit dat Mozes geen bedrieger, maar werkelijk een door God aangestelde profeet was. — Exodus, de hoofdstukken 7 tot en met 15; 19:16-18; Deut. 8:14-16.

Toen Christus Jezus kwam, ontstond dezelfde vraag betreffende de authenticiteit en weer werd ze ondubbelzinnig beantwoord. In zulk een mate zelfs, dat hij in staat was Johannes de verzekerende tijding te zenden: „De blinden zien weder, en de lammen wandelen rond, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, en de doden worden opgewekt.” Jezus kon dus tot de religieuze leiders van zijn tijd zeggen: „Indien ik de werken van mijn Vader niet doe, gelooft mij niet. Maar indien ik ze wel doe, ook al gelooft gij mij niet, gelooft de werken.” — Matth. 11:5; Joh. 10:37, 38, NW.

Ja, zelfs de spottende, huichelachtige en boosaardige religieuze leiders ontvingen een teken, namelijk het teken van Jona of van Jezus’ opstanding nadat hij drie dagen in het graf had gelegen. En zijn volgelingen verrichtten zelfs nog grotere tekenen, daar zij ze over een groter gebied en gedurende een veel grotere tijdsperiode verrichtten. — Matth. 16:1-4; 28:12-15; Joh. 14:12; Hand. 1:3-11; 19:11, 12; 1 Kor. 14:22; 15:1-20.

Zowel Mozes als Christus Jezus werden gebruikt om nieuwe samenstelsels van dingen in te leiden en beiden bevestigden zich als Gods profeet door vele tekenen te verrichten. Maar waar waren de tekenen die Mohammed als Gods profeet bevestigden en aantoonden dat God in Arabië, in de eerste helft van de zevende eeuw n. Chr. een nieuw samenstel van dingen had ingeleid? Kon Mohammed evenals Jezus zeggen: ’Indien gij mijn boodschap niet gelooft, gelooft dan mijn werken, mijn tekenen en wonderen?’ Neen, dit kon hij niet, want hij had er geen; hij had niets waarmede hij de authenticiteit van zijn boodschap kon bevestigen.

Telkens weer wordt dit feit toegegeven wanneer Mohammeds toehoorders hem van bedriegerij en vervalsing betichten. Zie Soera 2:118; 10:38 11:13; 17:89-93; 21:5, 6, Ali. Hadden zijn toehoorders met het oog op de vele tekenen die de vroegere profeten hadden verricht, niet het recht te vragen: ’Waarom wordt hem geen teken door zijn Heer nedergezonden’? (Soera 6:37, Ali; 13:8, Keyzer). Maar zij kregen ten antwoord: „Waarlijk, de teekens staan alleen in Gods magt, en hij veroorlooft u niet te begrijpen, dat, als die komen, zij niet zullen gelooven.” „Niets had ons verhinderd, u met wonderen te zenden, behalve dat de vroegere volkeren die van bedrog hebben beschuldigd.” — Soera 6:109; 17:61, Keyzer.

Herhaaldelijk zeide Mohammed tot zijn toehoorders dat hij slechts een aankondiger was; maar hiermede omzeilde hij alleen maar de moeilijkheid; zij wensten door middel van het verrichten van tekenen een bewijs dat Mohammed werkelijk Gods aankondiger was. Enkele mensen uit vroegere tijden geloofden weliswaar niet in weerwil van de tekenen die werden gegeven, maar dit weerhield God er niet van door bemiddeling van zijn profeten tekenen te zenden. Evenmin werd dit feit door Christus Jezus gebruikt als een verontschuldiging om geen bewijs te leveren van zijn goddelijke zending door middel van het verrichten van tekenen. — Soera 3:180, 181; 5:36; 9:71, Rodwell.c

’HET WONDER VAN DE QURAN’

In frappante tegenstelling met de vroegere profeten die aldus ’[tot hun volk] kwamen met duidelijke bewijzen van hun zending’, wijst de Quran (hoewel de traditie der Moslims dit tegenspreekt) slechts op het ene teken van de literaire verdienste van de boodschap zelf. „Zeggen zij: MAHOMET is het, die hem heeft uitgedacht? Antwoord: Brengt dan een hoofdstuk voort dat daaraan gelijk is.” En wederom: „Waarlijk, indien de menschen en de gewassen [Geesten] zich zouden vereenigen, met het doel, een boek gelijk aan dezen Quran voort te brengen, zouden zij geen kunnen voortbrengen, dat daaraan gelijk zij” (Soera 2:23, 24, Ali; 10:38, 39; 17:90, Keyzer). De Moslim-commentators zeggen: „Hij daagt een vergelijking uit door zijn schoonheid.” „Niemand anders dan God zou geestelijke waarheden in zulk een grootse taal kunnen inspireren.”

Er zijn vele mooie passages in de Quran, vooral die welke betrekking hebben op Gods eigenschappen, zoals de soera’s die het eerst werden gegeven, de korte soera’s. En ongetwijfeld bezat zijn verheven boodschap in berijmde proza, een zeer grote aantrekkingskracht voor de Arabieren, die in een tijd leefden toen iets dat strikt genomen een boek genoemd kon worden, wellicht niet eens in hun eigen taal bestond.

Toch kan niet worden ontkend dat de verschillende delen er van, een zeer ongelijke waarde bezitten. In grote letterkundige werken komen geen herhalingen voor, maar in de Quran worden de verhalen van Adam, Mozes, Christus Jezus en anderen telkens weer opnieuw behandeld en steeds met hetzelfde doel. In Soera 55 komt de uitdrukking (het vers) „Welke der voordeelen van uwen Heer zult gij dus ondankbaar loochenen?” niet minder dan 31 keer voor op een totaal van 78 verzen (Keyzer). Drie van elke vier soera’s waarschuwen voor het hellevuur en de straf na de dood, en twee van de drie behandelen het onderwerp van zijn authenticiteit.

Van ernstiger aard is het gebrek aan samenhang in de Quran. Er is weinig samenhang tussen de soera’s, daar zij naar gelang van hun lengte werden geplaatst, te beginnen met de langsten, hoewel die het laatst waren geschreven en ongunstig bij de eersten afsteken. De soera’s zelf schijnen vaak een samenraapsel van verzen te zijn, een factor die het verbazend moeilijk maakt de Quran goed te begrijpen, want zoals een autoriteit, A.-Q.H.T. Muhammad, het uitdrukt: „Wie zijn mening over de [Quran] wil uitspreken, moet in staat zijn te onderscheiden welke verzen uit Mekka zijn vermengd met de Soera’s uit Medina en welke verzen uit Medina zijn verward met de Soera’s uit Mekka.” Zijn grote letterkundige werken „vermengd” of „verward”?

Ook ontbreekt de samenhang vaak tussen de titels en de soera’s zelf. Soera 29 i getiteld „De spin”, hoewel slechts terloops, in het midden van de soera, van dit insect melding wordt gemaakt. Hetzelfde is waar van Soera 16, „De bij”, en van Soera 27, „De mier”. In de langste soera, No. 2, „De vaars” of „De koe”, vinden wij van de 286 verzen slechts een half dozijn verzen die op dat dier betrekking hebben.

De Encyclopedia Britannica, Deel 16, uitgave van 1907, besteedt twee pagina’s aan een bespreking van de literaire zwakheden van de Quran, zoals de inbreuken die op de spelling worden gemaakt en de onderbreking van de gedachte voor het verkrijgen van rhythme, de berijming van zulke onkiese onderwerpen als de menstruatie-perioden van de vrouw, het weglaten van onmisbare verbindingen, overbodige omhaal van woorden, enz. Vergelijk de Arabische tekst van Soera 95:2 en 37:130 met 23:20; 6:85 en 37:123, Ali. Evenmin is de Quran vrij van grammaticale fouten.

De geschiedschrijver Carlyle, die de grootste bewondering had voor zijn held-profeet Mohammed en daarom niet van vooroordeel kon worden beschuldigd, kon niet geloven en aannemen dat iemand de Quran als een literair wonder zou beschouwen. Hij zeide onder andere: „Het is de zwaarste lectuur die ik ooit heb gelezen. Een vermoeiende, verwarde mengelmoes, primitief, onafgewerkt, . . . wat het schrijven betreft, is het het slechtst geschreven boek dat ooit geschreven is.”

En Gibbon, de auteur van het monumentale werk The Decline and Fall of the Roman Empire (De achteruitgang en val van het Romeinse Rijk), die tussen haakjes een zeer scherpe criticus van de zogenaamde Christenheid was, gaat in zijn beschrijving van de Quran, waarin hij toegeeft dat de Quran enige schoonheid bezit, voort met te zeggen dat hij vermoeid was geworden van de „eindeloze, onsamenhangende rhapsodie van fabels, voorschriften en toespraken”, en hij voegt er aan toe dat „de goddelijke eigenschappen de verbeeldingskracht van de Arabische zendeling te boven gaan; maar zijn verhevenste gedichten moeten onderdoen voor de prachtige eenvoud van het boek Job, dat een ondenkbaar lange tijd geleden in hetzelfde land werd samengesteld”. Waarbij de bergrede, het boek Jesaja, 1 Korinthe hoofdstuk 13 en een aantal Psalmen en gelijkenissen van Jezus gevoegd kunnen worden.

Maar, werpt onze Moslim-vriend tegen, u ziet het feit over het hoofd dat Mohammed een analphabeet was en dat geen analphabeet zulk een werk zou kunnen samenstellen. Zeker, Mohammed kon misschien niet lezen en schrijven, maar het feit blijft bestaan dat hij een zeer voorspoedig zakenman was die er in slaagde zijn werkgeefster, een rijke en beschaafde weduwe, als echtgenote te nemen. Zijn ongeletterdheid zou de oorzaak kunnen zijn van de literaire zwakheden die we in de Quran hebben opgemerkt.

Evenmin kan men beweren dat de fout bij de vertaling ligt. Werkelijk grote letterkundige werken zullen bij een vertaling groot blijven, zoals dit het geval is met de Bijbel, die in iedere taal een groot letterkundig werk is. Bovendien komen de gebreken die wij hebben opgemerkt, zoals herhaling, gebrek aan samenhang, gebrekkige rijm, enz., alle in de originele Arabische tekst voor.

Merk ten slotte het getuigenis op dat de geschiedenis van de Islam betreffende deze zaak geeft. Werd bij de samenstelling van de Quran, onder leiding van Zaid Ibn Thabit, een tijdgenoot van Mohammed, de vraag betreffende de authenticiteit van de verschillende soera’s en verzen bepaald naar de literaire verdienste? In het geheel niet, maar ze werd bepaald naar de eden van hen die de soera’s aanboden. Evenmin was de mening altijd eenstemmig. Enkelen van de „Gezellen”, metgezellen van Mohammed die hem overleefden, betwijfelden ten zeerste of de soera’s 1, 113 en 114 in de Quran thuishoorden. Het is duidelijk dat de literaire verdienste bij hen niet de bepalende factor was.

Met het oog op de feiten die naar voren zijn gebracht, kan stellig niet worden beweerd dat de Quran door God is geïnspireerd omdat hij een literair wonder is. Voor een onderzoek naar de andere aanspraken waarop de Quran recht beweert te hebben, verwijzen wij de lezer naar de volgende artikelen in deze serie.

[Voetnoten]

a A. Yusuf Ali Version, uitgave van 1946, Engels.

b Vertaling van Dr. S. Keyzer, uitgave van 1879, Nederlands.

c Merk op: Vers-indeling verandert naar gelang van vertaling.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen