De Quran — In overeenstemming met zichzelf?
VOLGENS het getuigenis van de Quran zelf, werd hij door dezelfde Persoon van de hemel uit naar beneden gezonden, die de kinderen Israëls de Pentateuch en de Christenen het Evangelie heeft gegeven. De Quran had echter, anders dan de Pentateuch en het Evangelie, geen wonderen die zijn aanspraak op goddelijke herkomst ondersteunden. De bewering van sommigen dat de Quran zelf een literair wonder zou zijn, is in een voorgaande uitgave van dit tijdschrift onhoudbaar gebleken. Toch zijn andere Moslim-autoriteiten weer van oordeel dat ’de taal zelf niet boven wedijver is verheven afgezien van de waarheden die er door worden medegedeeld, waarvan het onmogelijk is huns gelijke voort te brengen wanneer dit niet met een wonder gepaard gaat’.
Indien de Quran werkelijk de schatkamer van goddelijke waarheid is, dan zouden wij toch in de eerste plaats kunnen verwachten dat hij met zichzelf in overeenstemming is, niet waar? Ja, dat zouden wij stellig verwachten. Maar is dit zo? Neen, dit is niet het geval. In werkelijkheid ontdekken wij bij een zorgvuldige studie niet alleen vele tegenstrijdigheden in de Quran, maar tevens een stilzwijgende erkenning van dat feit, daar hij het bestaan van dergelijke dingen probeert weg te redeneren. Bijvoorbeeld:
„Indien wij in dezen Koran een vers door een ander vervangen (en God weet het beste wat hij openbaart), dan zeggen de ongeloovigen: Gij alleen hebt deze verzen uitgedacht: maar de meesten hunner weten de waarheid van de leugen niet te onderscheiden.” (Een verklarende voetnoot in de vertaling van Rodwell deelt mede: „De Moslims geven toe dat 225 verzen door latere te niet zijn gedaan.”) En wederom: „Als wij verzen uit dit boek afschaffen of u doen vergeten, dan geven wij betere, of vervangen die door gelijksoortige. Weet gij dan niet dat God almagtig is.” — Soera 2:100; 16:103, Keyzer.
Maar waarom zou Allah het noodzakelijk achten een openbaring of een vers te veranderen, te vervangen, te niet te doen, te herroepen of af te schaffen? Verschaft dit niet een sterk argument tegen het goddelijk auteurschap? Hebben Mozes, Christus Jezus, de apostel Paulus of welke andere dienaar ook die door Jehovah God werd gebruikt om ons goddelijke waarheid te verschaffen, het noodzakelijk geacht hun toevlucht te nemen tot tenietdoening of afschaffing? Zou zo iets niet een aanwijzing van een onvolkomen macht zijn? En ligt in het volgende niet een stilzwijgende erkenning opgesloten dat de Quran op zijn minst enkele tegenstrijdigheden bevat: „Onderzoeken zij den Koran niet nauwkeurig? Indien die van iemand anders dan God afkomstig was, zouden zij daarin niet menige tegenstrijdigheid gevonden hebben?” — Soera 4:84, Keyzer.
GEEN DWANG IN DE RELIGIE?
Het meest in het oog springende voorbeeld van tegenstrijdigheid in de Quran is waarschijnlijk wel het geval betreffende de dwang in de religie. Neem notitie van het volgende waarin dwang wordt verboden: „Laat geen dwang in de godsdienst zijn.” „Uwe zending is te prediken.” „Wij hebben u niet tot bewaker over hen [de ongelovigen] aangesteld.” „Wilt gij dus de menschen met kracht noodzaken, ware geloovigen te zijn? Geene ziel kan gelooven dan met Gods verlof.” „Het is uw plicht dat (De Boodschap) hen bereikt: Het is ons toegewezen van hen rekenschap te vragen.” „Gehoorzaam de Ongelovigen en de Huichelaars niet — onthoud u er echter van hen kwaad te doen.” „Noodig, door wijsheid en zachte vermaning, de menschen uit, den weg van uwen Heer te bewandelen. Twist gij met hen, doe het dan op de meest gepaste wijze” (Soera 2:257; 13:40; 6:106, 107; 10:99, 100; 16:126, Keyzer; Soera 3:19; 33:44, 47, Rodwell. De voorgaande teksten zijn werkelijk ondubbelzinnig en in overeenstemming met de beginselen der gerechtigheid.
Maar hoe kunnen wij het voorgaande in overeenstemming brengen met de volgende teksten waarin het gebruiken van geweld bij de religie wordt geboden? „Strijdt voor Gods weg tegen hen die u bestrijden, . . . Doodt hen overal waar gij hen vindt, . . . Bestrijdt hen daarom, tot de verzoeking ophoudt en Gods rigting gezegevierd heeft.” „Ik zal schrik in de harten der ongeloovigen werpen. Slaat dus hunne hoofden af, en slaat al de toppen hunner vingers af.” „O ware geloovigen! voert oorlog tegen de ongeloovigen die u nabij zijn en laten zij u gestreng vinden.” „En wanneer de maanden, waarin het u niet geoorloofd is hen aan te vallen, zullen zijn verloopen, dood dan de afgodendienaars waar gij hen moogt vinden; maak hen gevangen, beleger hen en wacht hen op iedere geschikte plaats op. Maar indien zij berouw mogten betoonen, en de bepaalde tijden voor het gebed in acht nemen en de voorgeschrevene aalmoezen geven, stel hen dan in vrijheid; uw God is genadig en barmhartig.” — Soera 2:186-190; 8:12; 9:5, 124, Keyzer; Soera 2:212, 213; 47:4, Rodwell.
Kenmerkend voor de wijze van redeneren die door de Moslim-commentators wordt gevolgd in hun streven, deze teksten met elkaar in overeenstemming te brengen, is de manier waarop Râzî op het voorgaande commentaar levert: „’Onthoudt u er van hen kwaad te doen’ — dit wil zeggen, laat het aan God over hen te straffen, hetzij door u of door het hellevuur.”
VOORBESCHIKKING EN DE „KEBLA”
Even moeilijk met elkaar in overeenstemming te brengen zijn de tegenstrijdigheden in de Quran met betrekking tot de voorbeschikking. Aan de ene kant beweert de Quran dat de mens zijn bestemming kan kiezen. Waarom zou er anders een waarschuwer naar hen worden gezonden? Mohammed kreeg de opdracht: „De waarheid is van uwen Heer; laat dus ieder, naar hij wil, gelooven of ongeloovig zijn.” „O mijn volk! wat mij betreft, ik noodig u tot de gelukzaligheid uit; maar gij noodigt mij tot het hellevuur.” „Zij die berouw betoonen en gelooven, en regtvaardige werken doen zullen: voor hen zal God hunne vroegere zonden in goede werken veranderen.” — Soera 18:28; 25:65-71; 40:44, Keyzer.
Aan de andere kant duiden vele, vele teksten er op, dat er een voorbeschikking is en dat de mens geen keus kan maken. Bijvoorbeeld: „Waarlijk, dit is eene waarschuwing; en hij die wil, kiene den weg tot zijn’ Heer. Maar gij zult niet willen tenzij God wil; want God is alwetend en wijs. Hij leidt in zijne genade, die hem behagen.” „Sommigen van hen werden door God geleid, terwijl anderen bestemd waren af te dwalen. . . . God . . . leidt [niet degenen] omtrent wier hij besloten heeft, hem in dwaling te brengen.”
„Indien het uw Heer had behaagd, zou hij alle menschen van éénen godsdienst gemaakt hebben; maar zij zullen niet ophouden onder elkander te verschillen, behalve zij, voor wie uw Heer genade zal hebben. Daartoe heeft hij hen geschapen; want het woord van uwen Heer zal vervuld worden, toen hij zeide: Waarlijk, ik zal de hel met menschen en geniussen [Geesten] beiden vullen.” — Soera 11:120; 16:38, 39; 76:29-31, Keyzer. Zie ook Soera 6:39, 150; 13:30, 31; 14:4; 74:34, Rodwell.
Niet alleen wordt in de Quran een voorbeschikking met betrekking tot de eeuwige bestemming geleerd, maar ook een fatalisme ten opzichte van het leven van nu: „Geene ziel kan sterven dan op Gods verlof, naar het boek waarin de bestemming van alle dingen is opgeschreven.” „Geen ongeval komt er op aarde noch aan uwe personen voor, zonder dat dit in het boek van onze besluiten was opgeteekend, alvorens wij het voortbragten. Waarlijk, dit is gemakkelijk voor God.” En tot Moslims die tegen Mohammed morden: „Indien eene dergelijke zaak met ons gebeurd ware, wij waren hier niet geslagen geworden”, moest hij ten antwoord geven: „Indien gij zelfs in uwe huizen waart gebleven, dan hadden toch zij, wier dood bestemd was, naar buiten naar de plaats moeten gaan om daar te sterven.” — Soera 3:139, 148; 57:22, Keyzer.
Deze tegenstrijdigheden betreffende de voorbeschikking zijn niet alleen duidelijk voor degenen die de Quran niet als geïnspireerd beschouwen, maar ook voor de Moslims. Ze hebben vele sekten in de Islam doen ontstaan en er is in het verleden veel bloed gevloeid in verband met dit geschilpunt.
Nog een tegenstrijdigheid die in de Quran wordt gevonden, is die betreffende de kebla, of de richting waarin de Moslims dienen te kijken wanneer zij bidden. Aan de ene kant verklaart de Quran: „God is Heer van Oost en West, en waar gij u heen wendt, is het oog van God.” „De godvruchtigheid bestaat niet daarin, dat gij uw gezigt (bij het gebed) naar het Oosten of het Westen wendt.” — Soera 2:109, 172, Keyzer.
Maar wij lezen ook: „Wij hebben gezien, dat gij uw gezigt naar den Hemel wendt, maar wij willen het eene rigting geven die u aangenaam is. Wendt daarom uw gezigt naar den heiligen tempel.” „En aan welke plaats gij ook komen moogt, wendt uw aangezigt naar den heiligen tempel; want dit is de waarheid die van uwen God komt” (Soera 2:139, 144, 145, Keyzer). Is het nu wel of niet belangrijk in welke richting men kijkt wanneer men bidt? De Quran geeft tegenstrijdige aanwijzingen en verklaringen ter ondersteuning van beide gedachten.
ANDERE TEGENSTRIJDIGHEDEN
Dan weer waren, volgens enkele verzen, de apostelen van Jezus Christus Moslims (dat wil zeggen, zij „die zich aan God overgeven”), en eveneens was Abraham „noch jood noch Christen, maar hij was oprecht in het geloof, een Moslim” (Soera 3:60; 5:48, 111, Rodwell). Maar volgens Soera 39:14 (Keyzer) was Mohammed de eerste Moslim: „Zeg: Mij is bevolen God te vereeren en hem den zuiveren godsdienst te wijden, en mij is bevolen de eerste Moslem te zijn.”
Verder is er, volgens Soera 2:59 (Keyzer), ook redding voor anderen behalve Moslims: „De geloovigen, het mogen Joden, Christenen of Sabeïsten zijn, indien zij slechts aan God en aan den oordeelsdag gelooven en wel doen, zullen door hunnen Heer beloond worden; noch vrees noch droefheid zal over hen komen.”
Maar in andere gedeelten van de Quran wordt precies het tegenovergestelde geleerd: „Die eenen anderen godsdienst dan den Islam aanneemt, wordt door God niet aangenomen, en hij zal in de toekomstige wereld tot hen behooren die vergaan.” „Zij zijn zeker ongeloovigen, die zeggen: waarlijk, CHRISTUS, de zoon van MARIA, is God, . . . wie een ander naast God plaatst, zal door God van het paradijs uitgesloten worden, en het hellevuur zal zijne woning zijn; . . . Zij zijn waarlijk ongeloovigen, die zeggen God is de derde der drieëenheid; want er is geen God behalve den eenigen God” (Soera 3:79; 5:76, 77). Volgens deze laatst aangehaalde teksten, zijn vrijwel alle gelovigen van de zogenaamde Christenheid gedoemd eeuwig gepijnigd te worden. Is dat in overeenstemming met de eigenschappen van lankmoedigheid en barmhartigheid die de Quran aan God toeschrijft?
Wij lezen vervolgens in Soera 2, vers 285 (Keyzer): „Wij maken geen onderscheid tusschen zijne profeten [enige van Zijn Apostelen, Rodwell]”, terwijl ons in vers 254 van dezelfde soera wordt gezegd: „Onder de apostelen hebben wij eenigen boven de anderen bevoorregt.” En nog een voorbeeld van een tegenstrijdigheid in één soera, wordt in Soera 56 gevonden, waar wij eerst lezen dat „velen van de vroegere godsdiensten, en ENKELEN van den lateren” het paradijs zullen verkrijgen, terwijl ons verder op wordt gezegd dat „velen van de vroegere godsdiensten, en VELEN van den lateren” het zullen verkrijgen. Zie de verzen 11-16 en 37-39, Keyzer.
Deze tegenstrijdigheden zijn niet alleen openbaar voor hen die de Quran niet erkennen als een goddelijke openbaring. De Moslim-commentators hebben er een harde dobber aan te trachten de verschillende passages te verklaren en met elkaar in overeenstemming te brengen en derhalve nemen zij meer of minder vaak hun toevlucht tot „afschaffing”, waarbij de latere de vroegere verdringen. „Als wij verzen uit dit boek afschaffen of u doen vergeten, dan geven wij betere, of vervangen die door gelijksoortige.” Hoeveel verzen zouden er dan wel afgeschaft moeten worden, met het oog op hetgeen wij hebben opgemerkt? En zowel de verzen die de andere verdringen als de afgeschafte verzen blijven in de Quran, en van alle wordt verondersteld dat zij voor eeuwig hebben bestaan. Er kan zelfs niet eens altijd definitief worden gezegd welke tekst is verdrongen en welke de verdringer is, daar het niet definitief bekend is waar en wanneer elk vers van iedere soera werd geschreven.
Enkele Moslim-commentators, zoals Râzî, veroordelen anderen omdat zij te vlug hun toevlucht nemen tot afschaffing ten einde de moeilijkheid op te lossen. Een geliefkoosde methode is daarom de verschillende verklaringen achter elkander te plaatsen, zoals Ali dit doet bij Soera 7:46, van welk vers gewoonlijk wordt aangenomen dat het iets in verband met het vagevuur leert. Ali zegt dan: „Dit is een moeilijke passage en de Commentators hebben deze passage op verschillende manieren uitgelegd.” Soms zullen deze commentators aangeven naar welke verklaring zij zelf overhellen, maar vaker weigeren zij zich bloot te geven. Zoals Imam Râzî het eens uitdrukte: „Dit zijn de verschillende verklaringen — alleen de Heer weet de ware verklaring.”
Aangezien de commentators van de Quran ook vertalers zijn, bemerken wij dat zij gebruik maken van vrije vertalingen om zodoende deze tegenstrijdigheden te verzachten. Bijvoorbeeld: Soera 4:157, 158 zegt (gedeeltelijk): „Want zij hebben hem [Jezus] stellig, niet gedood: — Neen, maar God heeft hem tot zich opgenomen” (Ali). Maar Soera 3:55 vermeldt duidelijk, volgens het oorspronkelijke Arabisch en de Engelse vertaling van Sale: „Toen God zeide: O Jezus, waarlijk Ik zal u doen sterven, en Ik zal u tot mij opnemen.” Merk op hoe handig Ali deze zaak in het reine brengt: „Zie! God zeide: ’O Jezus, Ik zal u verkiezen en u tot mij nemen.’”
Zoals Ali in zijn voetnoten echter zelf toegeeft, bestaat hierover veel twijfel, en er zijn vele veronderstellingen en meningsverschillen tussen de Moslim-theologen over deze zaak; sommigen zijn van mening dat Jezus wel is gestorven, anderen zeggen van niet. Een Iman zegt over dit onderwerp: „Over het algemeen genomen, doen de meningen die wij hebben uitgesproken, ons te midden van twijfelachtige en verwarrende vragen belanden; maar wanneer wij bedenken dat de inspiratie van Mohammed, in alles wat hij aan ons heeft geopenbaard, is bevestigd door een onoverwinnelijk wonder [de Quran], kan het bestaan van zulke onzekerheden in geen enkel opzicht een overwicht vormen tegen de tekst van de Quran. En per slot van rekening berust de ware leiding bij de Heer.” Maar hoe kan de inspiratie van Mohammed de authenticiteit van de Quran ondersteunen, wanneer de Quran, zelf als het beste bewijs van Mohammeds goddelijke zending wordt beschouwd?
In Soera 2:2 lezen wij: „In dit boek bestaat geen onzekerheid” (Sale). Maar dit kan stellig niet van de Moslim-commentators van de Quran worden gezegd. Dit alles vormt een stilzwijgende erkenning dat de tegenstrijdigheden werkelijk bestaan en niet alleen schijnen te bestaan als gevolg van gebrek aan geloof of gebrek aan begrip van de zijde der „ongeloovigen”.
Voor sommigen worden enige van deze tegenstrijdigheden door de geschiedenis van de Islam verklaard. Bijvoorbeeld: De verzen waarin Mohammed wordt gezegd dat hij slechts een waarschuwer is, en waarin hem wordt verboden geweld te gebruiken in de religie, worden hoofdzakelijk in de vroegere soera’s of de soera’s uit Mekka gevonden. In die tijd kon Mohammed zijn toevlucht niet tot de wereldlijke arm nemen, daar hij zelf werd vervolgd.
Onder de eerste bekeerlingen van Mohammed waren enige pelgrims van Yathrib, die zich tot hem bekeerden toen zij in hun vaderstad waren teruggekeerd waar zij een grote aanhang kregen. Weldra konden zij de verstotene van Mekka een koninklijke ontvangst in hun stad bereiden terwijl zij zelfs de naam in Medina, de „stad van de profeet”, veranderden. Geleidelijk aan speelde Mohammed het klaar de positie van regeerder van de stad in te nemen. En daarom bemerken wij dat in de soera’s die in Medina werden geschreven, geweld in de religie wordt bepleit.
Met het oog op het voorgaande kunnen wij niet aan de gevolgtrekking ontkomen dat, noch de boodschap van de Quran noch zijn literaire waarde hem aan ons aanbeveelt als zijnde van goddelijke oorsprong, want het Woord van God moet in de eerste plaats met zichzelf in overeenstemming zijn, niet waar?