Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w56 1/9 blz. 389-393
  • Deel 14: Het strijdperk wordt naar de rechtbanken verlegd

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Deel 14: Het strijdperk wordt naar de rechtbanken verlegd
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HET GROETEN VAN DE VLAG
  • „Het verdedigen en wettelijk bevestigen van het goede nieuws”
    Jehovah’s Getuigen — Verkondigers van Gods koninkrijk
  • Deel 19: Christelijke neutralisten in Amerika tijdens de 2de Wereldoorlog
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
  • Koninkrijkspredikers stappen naar de rechter
    Gods Koninkrijk regeert!
  • Deel 13: Strijders voor de vrijheid van spreken en van aanbidding
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
w56 1/9 blz. 389-393

De moderne geschiedenis van Jehovah’s getuigen

Deel 14: Het strijdperk wordt naar de rechtbanken verlegd

TOEN het Wachttorengenootschap zich na 1933 had weten los te maken uit de wurgende greep van zijn tegenstanders in de vorm van radiocensuur en een donderende activiteit met grammofoons was begonnen, trachtten die tegenstanders deze activiteit wettelijk te laten verbieden. Een van Jehovah’s getuigen werd op aanklacht van twee rooms-katholieken door een gerechtshof in Connecticut veroordeeld, daar hij op 26 april 1938 de rust verstoord zou hebben doordat hij de op een grammofoonplaat opgenomen lezing van rechter Rutherford, getiteld „Vijanden,” waarin moedig de activiteiten van de Rooms-Katholieke Hiërarchie werden onthuld, binnen hun gehoorsafstand had laten weerklinken. Er werd tegen deze onrechtvaardige veroordeling in beroep gegaan en hierdoor kwam de zaak ten slotte helemaal tot voor het Hooggerechtshof der Verenigde Staten. Op 20 mei 1940 beslisten de negen rechters van het gerechtshof (onder wie de president Charles Evans Hughes) eenstemmig ten gunste van Jehovah’s getuigen. Er werd bepaald dat het geoorloofd is een grammofoonplaat, waarop een felle aanval op alle religiën inzonderheid de rooms-katholieke is opgenomen, binnen de gehoorsafstand van katholieken te draaien, en dat dit in het raam van de Grondwet der Verenigde Staten volledig is beschermd en niet opgevat kan worden als ordeverstoring of een poging tot ordeverstoring. Het hof bepaalde:

„Komen wij op het gebied van religieuze en politieke overtuigingen, dan rijzen er sterke verschillen. Op beide terreinen kunnen de leerstukken van de een zijn naaste de meest volslagen dwaling lijken. Wij weten dat de pleiter om anderen tot zijn gezichtspunt over te halen, soms zijn toevlucht neemt tot overdrijving, tot het belasteren van mensen die een vooraanstaande positie in kerk of staat hebben bekleed of nog bekleden, en zelfs tot valse verklaringen. Maar het volk van deze natie heeft in het licht der geschiedenis beschikt, dat deze vrijheden, ondanks de waarschijnlijkheid van excessen en misbruik, ruim bezien, met het oog op een verlichte mening en juist gedrag, van essentieel belang zijn voor de burgers van een democratie.”a

Toen Jehovah’s getuigen in 1948 een andere overwinning behaalden, bepaalde het Hooggerechtshof:

„Luidsprekers zijn op ’t ogenblik onmisbare instrumenten bij het doeltreffend spreken in het openbaar. Bij politieke campagnes heeft men de geluidswagen aanvaard. Men bereikt er de mensen mee. . . . Onder het mom van geërgerd te zijn over het geluid kan men zijn ergernis over de ideeën te kennen geven. Doordat men aan dit soort van verordeningen de macht van censuur toekent, wordt haar gebrek openbaar.”b

De strijders der christenheid zijn er dus rond de jaren ’40 niet in geslaagd het wereldomvattende getuigeniswerk van Jehovah’s volk door middel van grammofoonplaten, tot staan te brengen. Door Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid traden de getuigen als overwinnaars uit het religieuze strijdperk waar het om hun wijze van aanbidding ging.

Jehovah’s getuigen hebben in de moderne Amerikaanse geschiedenis onuitwisbare sporen achtergelaten als strijders voor burgerlijke vrijheden, niet alleen voor hen zelf maar voor alle eerlijke, oprechte mensen. Let eens op wat historici zeggen:

„Zelden zoal ooit heeft een enkeling of een groep in een bepaalde tijd enig onderdeel van ons omvangrijke lichaam van de grondwet vaste vorm kunnen geven. Maar het kan gebeuren, en het is hier gebeurd. De groep zijn Jehovah’s Getuigen. Door bijna voortdurend te procederen heeft deze organisatie het mogelijk gemaakt dat er een zich steeds uitbreidende serie precedenten werd geschapen betreffende de toepassing van het Veertiende Amendement inzake de vrijheid van meningsuiting en godsdienst. . . . Van nog recentere datum is de poging om hetzelfde te bereiken in de staatswetgeving onder het Veertiende Amendement. Zo heeft er zich een stelsel van een precedent verschaffende, duidelijk vastgelegde regels gevormd met betrekking tot de mate waarin de Staten inbreuk op de wetten mogen maken. Tot deze ontwikkeling hebben de Getuigen van Jehovah het meeste bijgedragen, zowel in kwantiteit als in betekenis.”c

„. . . Wat men ook van de Getuigen wil zeggen, zij hebben de moed van martelaren. En zij hebben het geld om advocaten te nemen en rechtszaken voor de verschillende gerechtshoven uit te vechten. Als gevolg hiervan hebben zij in de laatste tijd meer bijdragen tot de ontwikkeling van de grondwet op het gebied van religieuze vrijheid geleverd dan enige andere gezindte of groep. En geloof me, zij doen het goed. Soms winnen zij en soms verliezen zij.”d

„Het is duidelijk dat de huidige grondwettelijke waarborgen op de persoonlijke vrijheid, zoals deze gezaghebbend worden geïnterpreteerd door het Hooggerechtshof der Verenigde Staten, uitgebreider zijn dan voor het voorjaar van 1938, en dat deze uitbreiding grotendeels het gevolg is van de eenendertig door Jehovah’s Getuigen gevoerde rechtszaken (zestien doorslaggevende uitspraken) waarvan Lovell c. City of Griffin de eerste was. Als ’het bloed der martelaren het zaad der Kerk is,’ wat is de Grondwet dan wel niet schuldig aan de strijdlustige volharding — of misschien moet ik het toewijding noemen — van deze vreemde groep?”e

Tegen welke achtergrond werd deze strijd in de gerechtshoven der natiën gestreden? — Fil. 1:7, NW.

Wij hebben er reeds op gewezen dat de door de kruistocht der christenheid begonnen vloed van arrestaties van Jehovah’s volk in 1928 in South Amboy, New Jersey, V.S., was begonnen. In het begin werden er geen statistieken van het aantal arrestaties bijgehouden, maar in 1933 werden er alleen al in de Verenigde Staten 268 gerapporteerd; in 1934, 340, in 1935, 478, en in 1936, 1149.f In New Jersey en aangrenzende staten werden de Koninkrijksverkondigers herhaaldelijk voor het gerecht gedaagd, onder de beschuldiging dat zij geen verkoopvergunning hadden, dat zij huisvredebreuk pleegden, dat zij geen toestemming hadden om te venten, dat zij de zondagswetten overtraden, en zij werden gerekend onder klantenwervers of rondreizende kooplui te vallen in plaats van onder bedienaren van het evangelie.g Jehovah’s volk voelde het zijn plicht en verheven voorrecht weerstand te bieden aan dergelijke onwettige inbreuken op de wet. Het Genootschap vestigde in Brooklyn een wettelijke afdeling om de broeders en zusters in de zich overal ontwikkelende strijd met raad en daad bij te staan. Er werd een „Handleiding voor rechtszaken” uitgegeven, zodat alle verkondigers zich na zorgvuldige bestudering hiervan zelf voor een rechtbank konden verdedigen.h De gedragslijn was, dat men beroep aantekende tegen duizenden ongunstige uitspraken en veroordelingen door vrederechters, politierechters en andere lagere rechtbanken. Had men dit niet gedaan, dan zou deze berg van voor ons ongunstige precedenten zich als een reusachtige hindernis op het terrein van de aanbidding hebben opgestapeld.i Maar doordat wij in beroep zijn gegaan, is er een tegenovergesteld resultaat bereikt, want de hogere gerechtshoven zijn de getuigen te hulp gekomen doordat zij bevestigden dat zij als bedienaren van het goede nieuws, als ’aankondigers van Jehovah’s koninkrijk,’ recht hadden op vrijheid van aanbidding en meningsuiting.

De geestelijken waren een kruistocht begonnen om op gezag der wet onheil te stichten tegen Jehovah’s getuigen, maar dezen hadden zich hieraan niet gestoord en hadden het initiatief van hen overgenomen. In Openbaring 9:7-9 worden de getuigen vergeleken met voor de strijd klaar staande „sprinkhanen.” In 1933 begon het er op opvallende wijze op te gelijken. 12.600 verkondigers namen het toen vrijwillig op zich bij een eerste oproep voor een speciale missie onmiddellijk beschikbaar te zijn om van-huis-tot-huis-werk te verrichten in plaatsen waar tegenstand werd ondervonden. Zij werden over de gehele Verenigde Staten in 78 afdelingen georganiseerd.j Een afdeling bestond uit tien tot 200 auto’s met elk vijf werkers. Men gebruikte bij het getuigenis een speciale tactiek, al naargelang de aard van de verwachte en ondervonden tegenstand der geestelijkheid en de politie. Wanneer enige getuigen bij het gewone werk in het veld werden gearresteerd, werd er onmiddellijk een verslag naar Brooklyn gestuurd, waarna er per omgaande een oproep werd verzonden naar de dichtstbijzijnde afdeling om daar op een spoedig daarna volgende zondag de hele gemeenschap in een of twee uur te bewerken door in elk huis een grond getuigenis te geven. Telkens wanneer er zo’n onverwachte oproep aan de afdeling werd gedaan om haar plicht te doen, meldden alle autogroepen zich op een speciaal bekendgemaakt terrein van samenkomst, enige kilometers van de te „belegeren” stad verwijderd. Hier werden gedetailleerde instructies gegeven en kregen afzonderlijke autogroepen nauwkeurige toewijzingen. De burgers in deze gemeenschappen die de prediking van het Koninkrijk in opdracht van de geestelijken volledig probeerden te verbieden en te onderdrukken en het werk trachtten te onderbreken, werden dan volledig bedolven onder een leger „sprinkhaan”-getuigen. Daar er in de plaatselijke gevangenis voor niet meer dan 20 of 30 personen plaats was, konden zij niet meer personen arresteren. Op deze manier werd praktisch ieder huis door behoorlijk veel getuigen bewerkt, ongeacht hoe „heet” het gebied was.

Het gevechtsterrein in New Jersey had, omdat daar de strijd het heetst was, meerdere malen de hulp nodig van de grote afdelingen van New York en New Jersey die elk uit 200 auto-eenheden bestonden, (elke afdeling duizend „sprinkhanen” omvattend) om afwisselend een actie te ondernemen, al naargelang de in de week verrichte arrestaties. Om de bewoners van de „belegerde” gemeenschap verder voor te lichten stonden de doeltreffende uitzendingen van het Wachttoren-radiostation WBBR regelmatig nauw in verband met de wapenfeiten van de veldtocht in de oostelijke afdelingen. — Dan. 11:32, 33.

Op het Bethelhuis te Brooklyn werd uit een aantal ervaren acteurs en imitators het zogenaamde „Koningstheater” gevormd. Zij kregen een grote bedrevenheid in het nauwkeurig naspelen van toenmalige rechtszaken en bijbelse drama’s.k Wanneer dan gedurende de week een door de geestelijkheid beïnvloede rechter een verhoor leidde van het handjevol valselijk beschuldigde getuigen van Jehovah, werd er van alles een volledig stenografisch verslag opgemaakt. Het was nagenoeg altijd wel zo dat de kerkelijke en burgerlijke woordvoerders enige bevooroordeelde, onbeheerste en kwaadaardige opmerkingen maakten waardoor dan duidelijk bleek dat zij het zich ten doel hadden gesteld en pogingen deden om de beschuldigde getuigen „in de val te laten lopen.” Vlug werd het op het stenografische verslag gebaseerde manuscript over deze bespotting van het recht in de plaatselijke gerechtshoven ingestudeerd, en tegelijkertijd werd er een enorme publiciteit aan gegeven waardoor er een groot radiogehoor werd opgebouwd, waarna de acteurs van het Koningstheater het de daarop volgende zondag voor de radio opvoerden voor de talloze geestdriftige luisteraars. Door de op de misleide politie, ambtenaren van het Openbaar Ministerie en lagere rechters gerichte schijnwerpers der publiciteit voorzichtiger geworden, gingen veel van deze dienaren van de staat geslepener te werk wanneer zij met Jehovah’s getuigen te doen kregen.

Nadat deze strijd in New Jersey echter jaren had geduurd, gaf het Hooggerechtshof der Verenigde Staten Jehovah’s getuigen eindelijk op 22 november 1939 in de zaak Schneider c. New Jersey de overwinning.l Deze beslissing was gebaseerd op de eerste overwinning die Jehovah’s volk had behaald, in de zaak Lovell c. Griffin. (In de Lovell-zaak, 303 U.S. 444, besliste het hooggerechtshof der Verenigde Staten op 28 maart 1938 eenstemmig, en het oordeel van het hof werd geschreven en bekendgemaakt door de president, Charles Evans Hughes, op een door de staat Georgia aangetekend beroep.) Deze strijd van rechtsvervolgingen op grond van niet toepasselijke gemeenteverordeningen en staatswetten werd in New Jersey en de nabuurstaten na elf jaar nagenoeg geheel gestaakt.

HET GROETEN VAN DE VLAG

De tegenstanders van Jehovah’s getuigen, nog door iets anders gekweld, begonnen in 1934 te proberen hen in verband met hun exclusieve trouw aan de Opperste Soeverein, Jehovah, „in de val te laten lopen.” Het geschilpunt van de vlaggegroet ontplooide zich. Twee jaar daarvoor waren de nazi’s in Duitsland er mee begonnen grote nadruk te leggen op het verplichte groeten van de vlag, als een middel om heel continentaal Europa rond Hitlers hakenkruisbanier te groeperen. Nu werden de Verenigde Staten en Canada door een soortgelijke golf van schijnvertoon van patriottisme geteisterd. In de herfst van 1935 schonk de pers veel aandacht aan het geval van Carleton B. Nichols Jr., een jeugdige Amerikaanse schooljongen, zoon van een van Jehovah’s getuigen, die de Amerikaanse vlag weigerde te groeten.a De Associated Press vroeg de president van het Wachttorengenootschap het officiële standpunt van Jehovah’s getuigen over dit nieuwe strijdpunt uiteen te zetten.b Rechter Rutherford gaf hier op 6 oktober 1935 antwoord op doordat hij voor de radio zijn beroemde lezing „Het groeten van de vlag” uitsprak, welke onmiddellijk werd gepubliceerd in de 32 bladzijden tellende brochure „Loyalty” (Loyaliteit) die bij miljoenen exemplaren werd verspreid. In dit schriftuurlijke antwoord aan de Amerikaanse pers werd uiteengezet dat Jehovah’s getuigen de vlag respecteren maar dat hun bijbelse verplichtingen en de verhouding waarin zij tot Jehovah staan, hen ten strengste verbieden een beeld of afbeelding te groeten, aangezien dat voor hen zou neerkomen op een daad van aanbidding die in strijd zou zijn met de grondbeginselen van het tweede gebod der Tien Geboden (Ex. 20:4-6). Bovendien werd er in aangetoond dat in de allereerste plaats op de christelijke ouders de verantwoordelijkheid rust, hun kinderen in de in de bijbel beschreven ware godsdienst en het juiste gedrag te onderwijzen.

Duizenden onschuldige kinderen van Jehovah’s getuigen werden tot het middelpunt van dit nationale geschil gemaakt. Hoe wonderbaarlijk legden deze kleinen er vrijmoedig getuigenis van af dat hun grootste toewijding ging naar de levende God, Jehovah, en niet naar iets anders, niet naar de staat! Door zo’n edel standpunt in te nemen, ondanks de spot en hun doodverklaring door de meesten hunner schoolvrienden werd de hoedanigheid van het door hun ouders gegeven bijbelonderwijs op de proef gesteld. Door dat standvastig trouw blijven aan Jehovah hebben zij geschiedenis gemaakt, en hebben zij consternatie verwekt tot in de hoogste raadsvergaderingen in het land. Op 6 november 1935 weigerden Lillian en William Gobitis, kinderen van Walter Gobitis, een van Jehovah’s getuigen, de vlag te groeten en daarom werden zij van de openbare school in Minersville, Pennsylvanië, weggestuurd.c Doordat men hun zaak tot voor de federale rechtbanken bracht, trok hun geval de aandacht van de gehele natie, en was het in de ogen van het gehele land een proefproces. De strijd werd gevoerd tot in het Hooggerechtshof te Washington. De zeventig jaar oude rechtsgeleerde J.F. Rutherford, de president van het Wachttorengenootschap, verscheen persoonlijk voor het Hooggerechtshof der Verenigde Staten en pleitte voor Jehovah’s getuigen.d Daar de rechterlijke macht van de federatie en de staten er vijf jaar voor nam om tot een uiteindelijke beslissing te komen, moesten Jehovah’s getuigen in Pennsylvanië, Massachusetts, New Jersey, Maryland en Georgia om hun kinderen een opvoeding te kunnen geven, privé-scholen organiseren en financieren, de zogenaamde „Koninkrijksscholen.”e Eindelijk besliste het Hooggerechtshof der Verenigde Staten op 3 juni 1940 met 8 stemmen tegen 1 ten nadele van Jehovah’s getuigen, en gaf als zijn mening te kennen dat de schoolbesturen en niet de gerechtshoven moesten bepalen welke regels men de kinderen op de scholen zou opleggen.f Deze nederlaag in de strijd voor vrijheid van aanbidding deed een verdere golf van bittere vervolging ontbranden, tot het Hooggerechtshof zijn besluit op 14 juni 1943 herzag. De reactie op de gebeurtenissen in 1940 wordt in het volgende deel beschreven.

(Wordt vervolgd)

[Voetnoten]

a Cantwell c. Connecticut (1940) 310 U.S. 296, 309, 310.

b Saia c. New York (1948) 334 U.S. 558-562.

c Bill of Rights Review (John E. Mulder en Marvin Comisky), Deel 2, No. 4 (1942), blz. 262, van de „American Bar Association.”

d The Republic door Charles A. Beard (1943), blz. 173.

e Minnesota Law Review (rechter E.F. Waite) Deel 28, No. 4 (maart 1944), blz. 246.

f Yearbook van 1934, blz. 53; Yearbook van 1935, blz. 31; Yearbook van 1936, blz. 65; Yearbook van 1937, blz. 51.

g Yearbook van 1930, blz. 25-30.

h Yearbook van 1933, blz. 39-49.

i Defending and Legally Establishing the Good News, blz. 14.

j Yearbook van 1934, blz. 46, 49; Bulletin (Eng.) van mei 1933.

k Speciale Engelse uitgave van het Bulletin van juni 1933: „Het drama ’In uitdaging van Jehovah’, hetwelk een op waarheid berustende weergave is van het kort geleden gehouden verhoor van onze broeders en zusters te Summit, N.J., dat zondagochtend, 18 juni, van uit de studio’s van WBBR zal worden uitgezonden.”

l Schneider c. New Jersey (1939) 308 U.S. 147, 164.

a Yearbook van 1936, de bladzijden 22-38.

b Loyalty, de bladzijden 16-25.

c Gobitis c. Minersville School District, 24 F. Supp. 271 (18 juni 1938); 108 F. 2d 683 (10 nov. 1939).

d Minersville c. Gobitis, 310 U.S. 586; Consolation van 29 mei 1940, de bladzijden 3-24; 12 juni 1940, de bladzijden 3-5; 24 juli 1940, de bladzijden 3-12.

e Yearbook van 1938, blz. 66; Yearbook van 1939, blz. 84.

f God and the State, de bladzijden 20-25.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen