De moderne geschiedenis van Jehovah’s getuigen
Deel 19: Christelijke neutralisten in Amerika tijdens de 2de Wereldoorlog
WAT gebeurde er tijdens de tweede Wereldoorlog met Jehovah’s getuigen in de Verenigde Staten, toen de getuigen in de andere delen der aarde de reeds eerder verhaalde belangwekkende dingen ervoeren? Ook zij namen een neutrale houding aan temidden van een mensenzee, die in de oorlogsdagen hysterisch was geworden. Dit betekende dat de Amerikaanse getuigen een der wat christenvervolgingen betreft heetste perioden in de annalen der moderne geschiedenis hebben doorstaan. Van het jaar 1933 af, toen het Wachttorengenootschap een bericht van het aantal verrichte arrestaties begon bij te houden, tot in 1951, toen de nasleep der vervolgingen wegens de weigering militaire dienst te verrichten, nog voortduurde, werden er 18.886 individuele arrestaties geregistreerd.a Dit is een haast ongelofelijk cijfer voor een land dat beweert democratisch te zijn en zich als een vrijheidskampioen opwerpt.
Bovendien vonden er van het ene einde der Verenigde Staten tot het andere nog minstens 1500 aanvallen van de zijde van het gepeupel plaats, waarbij de getuigen betrokken waren. Reeds eerder is uiteengezet dat het Hooggerechtshof der Verenigde Staten op 3 juni 1940 in de Gobitis-zaak betreffende het groeten van de vlag ten nadele van het Genootschap besliste. Dit ontlokte een verschrikkelijke reactie van het publiek tegen de getuigen. Allen van Jehovah’s volk, mannen en vrouwen, kinderen en volwassenen, moesten een grote christelijke kracht en veel geloof opbrengen om deze beproevingsperiode door te komen en terzelfder tijd nog van huis tot huis en op de straten in het openbaar te blijven prediken. Alleen door geloof in Jehovah werd de vervolging ten slotte overwonnen, evenals in Duitsland en andere landen.
Drie jaar later (1943), toen de zaak betreffende het groeten van de vlag voor de tweede maal voor het Hooggerechtshof der Verenigde Staten werd gebracht, werd er in het door het Genootschap aan elk der negen rechters voorgelegde dokument in de volgende officiële bewoordingen een beschrijving gegeven van de reactie van het publiek op de in 1940 genomen beslissing van het hof:
„Onmiddellijk na de [ongunstige] uitspraak in de Gobitis-zaak op 3 juni 1940 maakten de vijanden van Jehovah’s getuigen via de nieuwsbladen in het gehele land een aanvang met een publiciteitsveldtocht van ijdel geklets, waardoor zij er valselijk van werden beschuldigd ’tegen de vlag en de regering’ te zijn, louter en alleen omdat zij om des gewetens wille elke vlag weigeren te groeten, waaronder ook de Amerikaanse. Die uitspraak was gelijk een vonk in een kruitvat. Het door ongunstige voorlichting in de nieuwsbladen opgewekte vooroordeel ging over in openlijke gewelddaden. Onmiddellijk deed het gepeupel ten gevolge hiervan her en der aanvallen op Jehovah’s getuigen. Meer dan twee jaar lang hebben bepaalde religieuze of zogenaamd ’patriottische’ elementen in duizenden gemeenten in dit land mensen die zich door wet noch door rede lieten leiden, er toe aangezet duizenden getuigen van Jehovah, mannen, vrouwen en kinderen, aan te vallen, hun bezittingen te vernietigen, hen uit hun huis te drijven, hun huis, plaats van aanbidding, meubelen, boeken en geld te verbranden, groepen van hen aan elkaar te binden en hen te dwingen overmatig veel wonderolie te drinken; zij hebben hen in vele plaatsen als kudden vee langs hete, stoffige wegen en spoorbanen opgedreven; hen met een touw om hun hals door de hoofdstraten der steden gesleurd, en hebben zonder reden talloze andere gewelddaden en verdorvenheden tegen hen begaan en begaan die nog zonder dat de wet hen hierin tegengaat. Openbare ambtsdragers, beïnvloed door welbekende religie-aanhangers, zijn particuliere woningen van burgers, getuigen van Jehovah, binnengedrongen, hebben hen ontvoerd en van de ene staat naar de andere gebracht, en hebben hun privé-bijbelstudievergaderingen met geweld verstoord. Duizenden kinderen zijn van school gestuurd en velen hunner als misdadigers vervolgd, velen zijn veroordeeld en aan hun ouders ontnomen. Honderden ouders zijn met rechtsvervolging bedreigd voor de zogenaamde misdaad steun te geven aan de misdadigheid en de spijbelzucht van hun kinderen en velen zijn ook werkelijk veroordeeld — alleen omdat zij hen uit de bijbel hebben onderwezen en de kinderen nederig Gods geboden hebben gehoorzaamd.”b
Op 16 juni 1940 verklaarde de advocaat-generaal der Verenigde Staten, Francis Biddle, het volgende in een radiouitzending, welke door een netwerk van stations van kust tot kust werd gerelayeerd, ten einde te trachten de toenmaals sterk onder het gepeupel heersende geest van gewelddaad te stillen:
„. . . Jehovah’s getuigen zijn herhaaldelijk aangevallen en geslagen. Zij hadden geen misdaad begaan; het gepeupel oordeelde echter dat zij dit wel hadden gedaan en deelde naar eigen maatstaven straffen uit. De procureur-generaal heeft onmiddellijk een onderzoek naar deze uitbarstingen gelast. Het volk moet op zijn hoede en waakzaam zijn, en vooral het hoofd koel houden en zijn verstand gebruiken. Daar door het gepeupel begane gewelddaden de taak der regering aanzienlijk moeilijker maken, zullen ze niet getolereerd worden. Wij zullen de nazistische dreiging niet verslaan door haar methoden over te nemen.”c
Let eens op het volgende niet-theocratische bericht over deze vervolgingsperiode gedurende de oorlogstijd:
„Sedert de vervolging der Mormonen van jaren terug, is geen enkele religieuze minderheid zo bitter en nagenoeg overal aangevallen als de lidmaten van Jehovah’s getuigen — en wel vooral in de lente en zomer van 1940. Alhoewel de aanvallen op hen toenmaals een hoogtepunt bereikte, heeft er reeds jarenlang vijandschap en discriminatie tegen hen geheerst. Uit officiële stukken welke door advokaten van Jehovah’s getuigen en de American Civil Liberties Union bij het departement van justitie zijn ingediend, blijkt dat er zich in 1940 in vierenveertig staten meer dan driehonderdvijfendertig gevallen van aanvallen door het gepeupel hebben voorgedaan, waarbij veertienhonderd achtentachtig mannen, vrouwen en kinderen waren betrokken, Deze buitengewone uitbarsting was te wijten aan de ’patriottische’ vrees, welke werd opgewekt door het succes van de nazi-legers in Europa en de paniek welke het land beving bij de gedachte aan een invasie der Verenigde Staten. Van Californië tot Maine heeft deze emotie zich geuit doordat er zenuwachtig werd gezocht naar leden van de ’vijfde kolonne’ en ’Trojaanse paarden’ — uitdrukkingen welke bij wijze van spreken opeens geweldig populair werden ter aanduiding van hen van wie men veronderstelde dat zij vijanden van een nationale verdediging waren. Jehovah’s getuigen waren het voorwerp van een onmiddellijke en van alle kanten komende aanval, voornamelijk wegens hun standpunt inzake het groeten van de vlag, dat goed bekend was geworden door de grootse verspreiding van de uitgave van 29 mei 1940 van het tijdschrift Vertroosting, waarin de bijzonderheden stonden van het verhoor voor het Hooggerechtshof der V.S. van de zaak Gobitis, inzake het groeten van de vlag. Na de beslissing op 3 juni 1940, waarbij werd bepaald dat de schoolcommissies het recht hadden kinderen van deze sekte die weigerden de vlag te groeten, van school te sturen, zagen sommigen deze propaganda als omverwerpend aan.”d
Men wendde zich voor verlichting en als toevlucht tot het Hooggerechtshof der Verenigde Staten. Plotseling gebeurde het onverwachte. Op 14 juni 1943 herzag het Hooggerechtshof zijn beslissing in de zaak West Virginia State Board of Education c. Barnette, doordat het bepaalde dat Jehovah’s getuigen de vlag niet behoefden te groeten. Wij doen de volgende aanhaling uit de historische beslissing van dit hof:
„Ter ondersteuning van het verplichte groeten van de vlag moeten wij zeggen dat het Statuut van Rechten, hetwelk iedere enkeling het recht waarborgt tot vrije meningsuiting, het aan de openbare autoriteiten heeft overgelaten iemand te dwingen tot uiting van iets wat geheel niet in zijn geest leeft. . . . Wanneer er een vaste ster in onze grondwettelijke constellatie is, dan is het wel dat geen overheidspersoon, hoog of laag, kan voorschrijven wat in de politiek, het nationalisme, de religie, of andere aangelegenheden waarover men een mening kan hebben, rechtzinnig is, of burgers kan dwingen hun geloof hierin door woord of daad te belijden. . . . Wij zijn de mening toegedaan dat het optreden der plaatselijke autoriteiten om het groeten van de vlag en het afleggen van een eed van trouw verplicht te stellen, hun grondwettelijke machtsgrenzen te buiten gaat en de sfeer van het intellect en de geest binnendringt, terwijl juist het Eerste Amendement van onze Grondwet ten doel heeft alle officiële controle op dat gebied te weren. De beslissing van dit Hof in de zaak Minersville School District c. Gobitis . . . [wordt] ongedaan gemaakt.”e
Welk een vreugde bereidde deze overwinning Jehovah’s volk! Nu konden hun kinderen weer terugkeren naar de openbare scholen om daar onderwijs te ontvangen en was het niet langer nodig de tijdelijke Koninkrijksscholen in stand te houden. Voor de eerste keer in acht lange jaren konden de kinderen der getuigen de hun toekomende plaats in de schoollokalen der natie innemen, zonder een naar hun inzicht afgodische groet te behoeven te brengen.
Een andere tegen hen ingebrachte valse beschuldiging was die van opruiing. In juni 1942 werden R.E. Taylor en twee andere getuigen van Jehovah in Mississippi gearresteerd en ten onrechte vervolgd wegens het aanmoedigen van deloyaliteit jegens de regering der Verenigde Staten en die van de staat Mississippi, en wegens het mondeling verbreiden van leerstellingen en het verspreiden van lectuur welke ten doel heeft tot deloyaliteit jegens de regering der Verenigde Staten aan te zetten. Wegens opruiing werden deze personen tot gevangenisstraf veroordeeld voor zolang de oorlog zou duren, daarbij de tien jaar niet overschrijdend. Het ernstige stigma van opruiing werd nu het hunne. Een jaar later kwam dit voor het Hooggerechtshof der Verenigde Staten, toen het hof op 14 juni 1943 in een andere „Vlaggedag”-beslissing, bij een stemming van 9 tegen 0 ten gunste van de getuigen, bepaalde dat zij niet opruiend waren. Het hof zeide bij de uitspraak:
„Wanneer de wet zodanig wordt geïnterpreteerd als in deze gevallen is geschied, wordt het een misdaad anderen gedachten en meningen betreffende het regeringsbeleid en profetieën aangaande de toekomst van onze natie en andere natiën kenbaar te maken. Wanneer de wet wordt toegepast als op de appellanten, worden zij gestraft alhoewel noch beweerd noch bewezen is dat hetgeen zij hebben medegedeeld, met boze of snode opzet is geschied, dat het een omverwerpende actie tegen de natie of staat heeft voorgestaan of uitgelokt, of een duidelijk waarneembaar en bestaand gevaar voor onze instellingen of regering heeft opgeleverd. Deze appellanten hebben hun geloofsovertuiging en mening betreffende binnenlandse maatregelen en de richting waarin nationale en wereldaangelegenheden zich begeven, kenbaar gemaakt. Volgens ons besluit kunnen er voor zulke mededelingen geen straffen wegens een overtreding worden uitgedeeld.”f
Dit was weer een overwinning; een eenstemmig besluit dat de religieuze tegenstanders de getuigen met de grootst mogelijke fantasie niet als omverwerpend konden brandmerken en dat de getuigen als zodanig wettelijk niet gestraft konden worden. Deze gunstige beslissing droeg er in grote mate toe bij dat er te midden van een wereldomvattende oorlog een bolwerk werd opgeworpen ter verdediging van de vrijheid van aanbidding en die van meningsuiting.
Na veel strijd voor de rechtbanken, waar men trachtte wetten die het voor venters noodzakelijk maakten een betaalde vergunning te bezitten, op bedienaren der religie (in dit geval, getuigen van Jehovah die hun lectuur verspreiden) van toepassing te brengen, besliste het Hooggerechtshof der Verenigde Staten op 8 juni 1942 tegen het Genootschap in de zaak Jones c. City of Opelika (Alabama).g Met deze beslissing werd beoogd, het van-huis-tot-huis-werk der getuigen een dodelijke slag toe te brengen. Het was eigenlijk niets meer of minder dan een onderdrukking van de vrijheid van aanbidding, meningsuiting en pers — hetgeen een flagrante schending was van de in de federale grondwet opgenomen waarborgen. Onverstoord bleven de getuigen prediken en weigerden een vergunning aan te vragen. Er werd dus een beslissing in deze zaak geforceerd, zij het dan vanuit een enigszins andere hoek, en ook deze zaak werd voor het Hooggerechtshof der Verenigde Staten gebracht, namelijk, in de zaak Murdock c. Pennsylvania. Op 3 mei 1943 herzag het hof op wonderbaarlijke wijze zijn beslissing, nu ten gunste van de getuigen. Merk op welke klassieke wettelijke beginselen er die dag in het besluit van het hof werden bekendgemaakt:
„Het van-hand-tot-hand-verspreiden van religieuze traktaten is een eeuwenoude vorm van evangelische zendingsarbeid — ze is zo oud als de geschiedenis van de drukpersen. . . . Het is meer dan prediken; het is meer dan het verspreiden van religieuze lectuur. Het is een combinatie van beide. De opzet is even evangelisch als de opwekkingsbijeenkomsten. Deze vorm van religieuze activiteit neemt onder het Eerste Amendement dezelfde hoge positie in als de aanbidding in de kerken en de prediking vanaf de kansels. Ze kan evenveel aanspraak op bescherming maken als de orthodoxer en gebruikelijker uitoefeningen van religie. Ze heeft eveneens dezelfde aanspraak op de waarborgen van vrijheid van meningsuiting en pers als de andere. . . . Louter het feit dat de religieuze lectuur wordt ’verkocht’ door rondtrekkende predikers in plaats van ’gegeven,’ doet evangelisatie niet veranderen in een commerciële onderneming. Ware dit zo, dan zou het laten rondgaan van de collecteschaal in de kerk de kerkdienst tot een commercieel project maken. . . . Een staat mag de genieting van een door de federale grondwet geschonken recht niet belasten. . . . De macht belasting te heffen op de uitoefening van deze vrijheden is even sterk als die der censuur, welke dit Hof herhaaldelijk de kop heeft ingedrukt. . . . De beslissing in de zaak Jones c. Opelika is thans herzien. Bevrijd van dat dwingende precedent kunnen wij de vrijheden van rondtrekkende evangelisten, die hun religieuze overtuigingen en de doelstellingen van hun geloofsrichting door de verspreiding van lectuur verbreiden, weer herstellen tot hun hoge grondwettelijke positie.”h
Welk een grootse, kostbare woorden! Wederom een veelbetekenende overwinning om het groeiende bolwerk tegen het verdringen van de vrijheid van aanbidding, sterker te maken. De getuigen konden nu op grond van de wet rustig met hun boodschap van huis tot huis gaan. Hun apostolische predikingswijze is in de wetten des lands vastgelegd.i
(Wordt vervolgd)
[Voetnoten]
a De statistieken zijn verschaft door de wettelijke afdeling van het Wachttorengenootschap, Brooklyn, N.Y., V.S.
b Appellees’ Brief, West Virginia State Board of Education c. Barnette, de bladzijden 71, 82.
c Idem, blz. 74.
d The Persecution of Jehovah’s Witnesses, door de „American Civil Liberties Union,” januari 1941, blz. 3.
e West Virginia State Board of Education c. Barnette, 319 U.S. 624.
f Taylor c. Mississippi, 319 U.S. 583, 589. 590.
g Jones c. Opelika, 316 U.S. 584.
h Murdock c. Pennsylvania (1943), 319 U.S. 105.
i Douglas c. Jeannette (3 mei 1943), 319 U.S. 157, 181.